Index:
Uit: Liedboek der Kerken
Uit: Hanna Lam Liederen
Uit: Wie zingt mee?
LIED 53:
1-3
1
Wees gegroet, gij eersteling der
dagen,
morgen der
verrijzenis,
bij wiens licht de macht der hel
verslagen
en de dood vernietigd
is!
Here Jezus, trooster aller
smarten,
zon der wereld, schijn in onze
harten,
deel ons zelf de voorsmaak
mee
van der zaal'gen
sabbatsvree!
2
Op uw woord, o Leven van ons
leven,
werpen wij het doodskleed
af!
Door de kracht uws Geestes
uitgedreven,
treden w' uit ons
zondengraf.
Leer ons daag'lijks, leer ons
duizendwerven,
in uw kruisdood meegekruisigd
sterven,
en herboren -
opgestaan,
achter U ten hemel
gaan!
3
In uw hoede zijn wij wel
geborgen,
en schoon eerlang 't oog ons
breek',
open gaat het op de grote
morgen
na deez' aardse
lijdensweek.
Welk een dag der ruste zal dat
wezen,
als w' onsterf'lijk, uit de dood
verrezen,
knielen voor uw
dankaltaar!
Amen, Jezus, maak het
waar!
LIED 54:
1-4
1
De dageraad met rode
glans
verlicht de hoge
hemeltrans.
De wereld zingt een
vreugdezang,
de hel beweent haar
ondergang.
2
Want Christus, d' allersterkste
held,
heeft nu de macht des doods
geveld,
de hel verwonnen voor
altijd,
d' onzaal'gen van hun boei
bevrijd.
3
Die men door steen besloten
dacht,
bewaakt door der soldaten
wacht,
verrijst in glorie, machtig,
groot,
als overwinnaar uit de
dood.
4
Nu wijkt de klacht, 't verdriet zo
fel,
nu vluchten vrees en angst der
hel.
Een stralend' engel kondigt
aan:
"De Heer is waarlijk
opgestaan!"
1
Halleluja, halleluja,
halleluja!
De strijd volbracht, de prijs
behaald,
De Vorst des levens
zegepraalt!
Komt, nu verheugd de lof
betaald!
Halleluja!
2
Het rijk des doods heerst nu niet
meer,
want Jezus daalde daar in
neer!
Handklapt en psalmzingt tot zijn
eer,
Halleluja!
3
Ten derden dage
opgestaan,
met hemelschoonheid
aangedaan!
stemt nu de luide lofzang
aan,
Halleluja!
4
De mond des grafs is
toegedaan,
des hemels hallen
openstaan!
Zingt nu verheugd Gods
wonderdaan,
Halleluja!
LIED 56:
1-3
1
Natuur verrijst ten leven
weer,
door stem bij stem
geprezen,
en met de nu verrezen
Heer
aarde thans
herrezen.
't Heelal siert zich in 't
hoogtijdskleed,
nu Hij herleeft, die 't worden
deed,
en alles riep in 't
wezen.
2
Hoe blinkt het licht in reine
gloed,
de waterstromen
vloeien,
de lentewind omruist ons
zoet,
het dal vangt aan te
bloeien.
Wat straks verdord was, groent nu
weer,
en lief'lijk golven beek en
meer,
ontslagen van hun
boeien.
3
Het leven overwint de
dood,
een nieuw, een heerlijk
leven!
En wat voor ons de zonde
sloot,
het Eden is
hergeven.
Het zwaard des cherubs dreigt niet
meer,
God zelf ontsloot de toegang
weer
naar d' eeuw'ge
vreugdedreven.
LIED 57:
1-5
1
Christus is
opgestanden
uit de doodse
banden!
Daarom willen wij vrolijk
zijn:
Christus zal onze trooster
zijn.
Halleluja,
halleluja,
halleluja,
halleluja.
2
Zijn wij op aard'
gevangen,
Hij is ons
verlangen.
Zijn kruis moeten wij dragen
gaan,
zullen w' in zijn behagen
staan.
Halleluja,
halleluja,
halleluja,
halleluja.
3
Christus heeft zeer
geleden,
heeft voor ons
gestreden.
Hij, die de vijand
overwon,
Hij is het, die de dood
verslond.
Halleluja,
halleluja,
halleluja,
halleluja.
4
Christus is
neergestegen,
heeft de macht
verkregen.
Hij is ons aller
medicijn:
Hij wil onze verlosser
zijn.
Halleluja,
halleluja,
halleluja,
halleluja.
5
Christus is nu
verrezen,
laat ons vrolijk
wezen!
De dood verloor zijn
heerschappij,
Christus maakt ons van banden
vrij.
Halleluja,
halleluja,
halleluja,
halleluja.
LIED 58:
1-8
1
Halleluja, de blijde
toon,
halleluja,
wordt nu gezongen zoet en
schoon.
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
2
Waar dat ik sta of dat ik
ga,
halleluja,
mijn ziel, die zingt
halleluja!
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
3
Dit is de grote, blijde
dag,
halleluja,
die David in de geest
voorzag.
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
4
Hemel en aarde zijn
verheugd,
halleluja,
de heil'ge Kerk smaakt ook die
vreugd.
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
5
Want onze Heer en Koning
groot
halleluja,
is nu verrezen uit de
dood.
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
6
Die stervend ons het leven
gaf,
halleluja,
verrees in glorie uit het
graf.
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
7
Of nu de satan raast en
tiert,
halleluja,
de Leeuw uit Juda
zegeviert.
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
8
Daar boven in des hemels
troon,
halleluja,
daar zingt men ongemeen en
schoon.
Halleluja,
halleluja, halleluja,
halleluja!
LIED 59:
1-4
1
Verschenen is de zaal'ge
dag,
waarop ons lied niet zwijgen
mag,
want Jezus Christus
overwint,
die de verslagen vijand
bindt,
Halleluja!
2
De oude machten, zond' en
dood,
de helse jammer, angst en
nood
heeft Christus van hun kracht
ontdaan,
nu Hij uit 't graf is
opgestaan.
Halleluja!
3
Hij nam de dood zijn buit weer
af,
het leven eindigt niet in 't
graf,
want Christus overwon met
macht
en heeft het leven
weergebracht.
Halleluja!
4
Nu willen wij verheugd te
saam,
een loflied zingen in Uw
naam,
U prijzen, Heer, ten allen
tijd',
daar G' ons ten heil verrezen
zijt.
Halleluja!
1
Bij 't krieken van de
dageraad
mijn Heiland en mijn Heer
opstaat;
verdreven is der zonden
nacht,
licht, heil en leven
weergebracht.
Halleluja!
2
Aan 't kruis kiest Christus voor de
nood
van heel het mensenvolk de
dood;
hoe uit de dood Hij zich
bevrijdt,
dat blijft de mens
verborgenheid.
Halleluja!
3
Eens wordt mij Christus'
heerlijkheid
in klare vreugd ten toon
gespreid;
ik zie, hoe al wat hem
weerstond,
in 't diepst der hel zijn oordeel
vond.
Halleluja!
4
Wat ben ik droef, nu Christus
leeft,
die mij zichzelf uit liefde
geeft?
Zo heel de wereld mij
ontviel,
des Heilands geest woont in mijn
ziel.
Halleluja!
5
O sterke held, voor deze
troost
dankt U de wereld
onverpoosd.
U prijst wat wankelt door de
tijd,
nu en in alle
eeuwigheid.
Halleluja!
LIED 61:
1-3
1
Christus, onze Heer,
verrees,
halleluja!
Heil'ge dag na angst en
vrees,
halleluja!
Die ten dode ging aan 't
kruis
halleluja,
bracht ons in Gods vrijheid
thuis,
halleluja!
2
Prijst nu Christus in ons
lied,
halleluja,
die in heerlijkheid
gebiedt,
halleluja,
die aanvaardde kruis en
graf,
halleluja,
dat Hij zondaars 't leven
gaf,
halleluja!
3
Maar zijn lijden en zijn
strijd,
halleluja,
heeft verzoening ons
bereid,
halleluja!
Nu is Hij der heem'len
Heer,
halleluja!
Eng'len juub'len Hem ter
eer,
halleluja!
LIED 62:
1-4
1
Jezus leeft, en wij met
Hem:
dood, waar is uw schrik
gebleven?
Jezus leeft, en zijne
stem
roept ook ons eens weer tot
leven,
zal ons eens met eer
bekleen:
dit is onze troost
alleen!
2
Jezus leeft: Hem is de
macht
over 't gans heelal
gegeven,
en wij zullen door zijn
kracht
Hem gelijken, eeuwig
leven.
Zou Gods trouw ooit wank'len?
Neen,
dit is onze troost
alleen!
3
Jezus leeft, dit is
gewis:
waar ons pad ook heen moog'
leiden,
zelfs geen macht der
duisternis,
niets kan ons van Jezus
scheiden.
't Steunen op zijn
mogendheen:
dit is onze troost
alleen!
4
Jezus leeft, nu is de
dood
ons een ingang tot het
leven.
Welk een rust in
stervensnood
zal dit woord ons harte
geven.
Gij, o Heiland, Gij
alleen,
Gij zijt onze troost
alleen!
LIED 63:
1-3
1
Komt, heffen wij een lofzang
aan:
de Heer is waarlijk
opgestaan!
Komt, laten wij niet langer
klagen!
De Levensvorst heeft door zijn
kracht
de dood beroofd van zijne
macht:
de laatste vijand ligt
verslagen.
2
Hij, die voor ons zijn leven
gaf,
rees zegevierend uit het
graf,
Hij heeft voor ons de strijd
volstreden,
Nu zijn wij met Hem
opgestaan,
nu vangt het nieuwe leven
aan,
dat w' eeuwig in zijn dienst
besteden.
3
Dat dan geen vrees ons hart
beknell',
wij juichen in
Immanuël:
Hij kan en zal ons nooit
begeven.
Hij is met ons in alle
nood,
Hij overwon voor ons de
dood,
wij zullen eeuwig met Hem
leven!
LIED 64:
1-3
1
Ik zeg het allen, dat Hij
leeft,
dat Hij verrezen
is,
dat Hij te midden van ons
leeft
en eeuwig bij ons
is.
2
Verzonken in de diepe
zee
is 't vrezen voor de
dood,
en elk kan schouwen boven 't
wee
der toekomst
morgenrood.
3
Hij leeft en zal nabij ons
zijn,
waar alles ons
verlaat,
en zo zal deze dag ons
zijn
een
hemel-dageraad.
1
Ja, amen, Jezus is in 't
leven!
Zijn grote naam all' eer te
geven,
moet nu uw vreugd, o Christen,
zijn!
Mijn Heiland, aan het kruis
gestorven,
heeft leven uit de dood
verworven:
Gods eeuwigheid werd waarlijk
mijn.
2
Ja, Jezus leeft, dat voelt ons
harte,
als 't Hem gelovig zoekt in
smarte:
het graf besluit Hem langer
niet!
Hoe meer wij Hem aanbiddend
eren
en zijne liefd' in 't hart
vermeren,
hoe meer Hij ons zijn gunst
gebiedt.
3
Ja, Jezus leeft, veel duizend
harten
gevoelden in de bangste
smarten
de hoge troost, dat Jezus
leeft;
in zware strijd met
boezemzonden,
in bange doodstrijd
ondervonden
veel duizend harten, dat Hij
leeft.
LIED 66:
1-4
1
Zingt nu verheugd, terecht moogt g' u
verblijden,
want Jezus leeft, is waarlijk
opgestaan!
Die Heiland, die gij straks aan 't kruis
zaagt lijden,
is zegepralend uit het graf
gegaan.
Juich hemel, aarde, juich bij zijn
herleven,
halleluja, de rouw in vreugd
verkeert!
2
Noch steen noch wacht kan zijne macht
beletten,
geen zegel bindt het leven aan de
dood.
Zijn Godsmacht kan en wacht en steen
verpletten,
wat macht, die ooit aan God zelf
weerstand bood?
Juich hemel, aarde, juich bij zijn
herleven,
halleluja, de rouw in vreugd
verkeert!
3
Wat vreugd, wat vreugd voor zijn
getrouwe vrinden,
wier treurend hart beweende 's Meesters
dood!
Hij, wie zij vurig, tederlijk
beminden,
herleeft, verheven boven alle
nood.
Juich hemel, aarde, juich bij zijn
herleven,
halleluja, de rouw in vreugd
verkeert!
4
Nu zien wij klaar, dat nooit zijn
woorden falen,
dat God, zijn Vader, Hem gezonden
heeft.
Had Hij voorspeld, dat Hij in 't graf
zou dalen,
ook naar zijn woord is 't, dat Hij nu
herleeft.
Juich hemel, aarde, juich bij zijn
herleven,
halleluja, de rouw in vreugd
verkeert!
LIED 67:
1-5
1
Heft, Christ'nen, heft uw lofzang
aan,
roemt deze schoonsten aller
dagen!
De Heer is waarlijk
opgestaan,
't geschonden Godsrecht is
voldaan,
de laatste vijand ligt
verslagen.
2
Hij stond gewillig 't leven
af,
om onze schuld gans te
betalen.
Nu rijst Hij heerlijk uit het
graf,
opdat wij, vrij van zond' en
straf,
voor eeuwig mochten
zegepralen.
3
O Jezus, doe ons meer de
kracht
van uw verrijzenis
ervaren,
opdat w', ontrukt aan satans
macht,
uit duisternis tot licht
gebracht,
met U altijd verbonden
waren.
4
Versterk in ons de vaste
grond,
waarop wij onze hope
bouwen,
de hoop op die gewenste
stond,
dat wij, gewekt door uwe
mond,
U in uw heerlijkheid
aanschouwen.
5
Welzalig die U
toebehoort,
die kan geen dood of graf doen
beven,
die gaat zijn weg bemoedigd
voort,
daar hij zich vasthoudt aan uw
woord:
"Die Mij gelooft zal eeuwig
leven."
GEZANGEN UIT HET
LIEDBOEK DER KERKEN
GEZANG 196:
1-5
1
Den Heer wil ik prijzen
en ere bewijzen,
wiens dappere hand
heeft ruiter en wagen
verdreven, verslagen,
gewenteld in 't zand.
2
De Heer is mijn leven,
de Heer heeft gegeven
zijn lof in mijn mond.
Hij schenkt mij, mijn
Koning,
zijn veilige woning,
zijn heilig verbond.
3
Gij overste Rechter,
Gij krachtigste vechter,
uw naam is zo zoet:
o
Jesu Gods Zone,
Gij velt van den
trone
den drijver verwoed!
4
Maar ons zult Gij planten
als levende planten,
o Heer, in uw hof.
Uw scepter zal blijven,
uw rijk zal beklijven
met eeuwige lof.
5
Gods Zone wilt loven,
Gods Zoon van hier boven
heeft wonder gedaan;
aanhoort deze tijding
en laat de bevrijding
u niet meer ontgaan!
GEZANG 197:
1-4
1
De dag rijst rood in het
verschiet,
de hemel zingt het hoogste
lied,
de aarde juicht uit alle
macht,
de hel barst los in
jammerklacht.
2
Omdat de Koning komt en
stoot
de deuren open van de dood,
bevrijdend uit de lange
nacht,
het volk dat in het duister
wacht.
3
Die lag besloten met een
steen,
een wacht soldaten erom
heen,
stijgt uit het graf en
triomfeert
in al zijn pracht. De Heer
regeert.
4
Nu zijn de tranen en de pijn
voorbij. De dood zal niet meer
zijn.
Een stralende engel kondigt
aan:
de Heer is waarlijk
opgestaan.
GEZANG 198:
1-4
1
De mond der aarde spreekt
de naam des levens uit,
de zoon der toekomst breekt
de kluisters van de tijd,
2
de dag die was verwacht
eeuwen en eeuwen her
breekt aan en uit de nacht
verrijst de morgenster,
3
het licht straalt uit de
grond,
Christus is opgestaan,
de adem van zijn mond
spreekt ons met leven aan,
4
de duisternis verbleekt,
het is hoog aan de tijd,
de Man van Pasen steekt
zijn beide handen uit
Hij groet zijn
Pinksterbruid.
GEZANG 199:
1-7
1
De toekomst van de Heer is
daar
en voor zijn voeten uit
gaan vrede en
rechtvaardigheid
als bruidegom en bruid.
2
De trouw zal bloeien als een
roos
en zie, gerechtigheid
zal uit de hemel moeiteloos
neerdalen in de tijd.
3
Voorwaar, het heil is nu
nabij,
uw goedertierenheid.
En vol verwachting zingen
wij:
God roept de vrede uit!
4
Sta op, o God, en maak het
waar
wat heel uw kerk bezingt:
dat heel uw schepping weer
ontwaakt
uit haar betovering.
5
Want groot zijt Gij en daden
groot
zijn door uw hand gedaan;
het graan ontkiemt
ternauwernood,
het sterft om op te staan.
6
Gij hebt de groeve toegedekt
waarin de korrel viel
om weer te worden opgewekt:
Adam met hart en ziel.
7
Nu is de dag van oogsten
daar,
het hoogste van de tijd;
een koning als een korenaar
staat op in majesteit.
1
Heerlijk verschenen is de
dag
waarop ons lied niet zwijgen
mag,
want Jezus Christus
triomfeert,
Hij die het graf de rug
toekeert.
Halleluja.
2
De nacht, de zonde en de
dood,
de hel, het leed, de angst, de
nood,
dit alles is teniet gedaan,
nu onze Heer is opgestaan.
Halleluja.
3
Die eens de buit was van de
dood
en weerloos lag in aarde 's
schoot,
Hij heeft het licht
teruggebracht,
Hij schenkt het leven
overmacht.
Halleluja.
4
Heel de aarde, al het schepsel
zal
opstaan in 't zonlicht
overal;
voorbij is nu de droefenis,
omdat de Heer verrezen is.
Halleluja.
5
Ook wij, wij zetten blij van
zin
een stralend halleluja in.
O Christus, die verrezen
zijt,
wij prijzen uw aanwezigheid.
Halleluja.
GEZANG 201:
1-3
1
O dag van de verrijzenis,
de volken zijn verblijd,
Pasen des Heren, Pasen is
't,
nu Hij ons zelf geleidt,
ons leidt naar 't leven uit de
dood
en naar de hemel heen
uit deze aarde en haar nood.
Hij leidt ons, Hij alleen.
2
O laat ons waarlijk zuiver
zijn
dan zien wij hoe in 't
licht.
zo stralend als de
zonneschijn
Christus staat opgericht.
Dan horen we als de dag
aanbreekt
met bovenaardse gloed,
hoe Christus zelve tot ons
spreekt
zeggende: weest gegroet.
3
De hemel heft het loflied
aan,
de aarde is verblijd,
Christus de Heer is
opgestaan
in al zijn majesteit.
De wereld die onzichtbaar
is,
de wereld die men niet ziet,
begroeten de verrijzenis
en zingen 't zegelied.
GEZANG 202:
1-5
1
Nu de Heer is opgestaan
loopt alom het leven uit,
breekt de nieuwe lente aan,
roert zich in het groene
kruid.
Heel de aarde die ontwaakt,
looft Hem die haar heeft
gemaakt
met een jubelend geluid.
2
Helder wordt de hemel weer,
stralend open overal,
en een zachte zon ziet neer
in ons liefelijke dal,
dat in prille schoonheid
blinkt.
Overal in 't rond weerklinkt
vogellied en lof geschal.
3
Koning van de koude dood,
trotse vorst, al was weleer
uw geweld ook nog zo groot,
al waart gij der wereld
heer,
nu heeft uit uw bar beleid,
heerst uw ongerechtigheid
over ons geslacht niet meer.
4
Nu de dood verslagen is,
en voorgoed teniet gedaan,
wordt vervuld het lang gemis
breekt het volle leven aan,
en de mens mag, God zij
prijs,
het verloren paradijs
onbekommerd binnengaan.
5
Jezus Christus gaat vooraan
in zijn koningsheerschappij;
die de dood is doorgegaan
maakt ons allen waarlijk
vrij.
Aan de Vader, Zoon en Geest
is de zege, het is feest.
Van zijn liefde zingen wij.
GEZANG 203:
1-7
1
Die in de dood gebonden lag
om ons en onze zonden,
is opgestaan met groot
gezag:
Christus heeft overwonnen!
Hij bracht ons het leven
weer,
laat ons nu loven God en
Heer
en zingen: halleluja!
Halleluja!
2
Geen die de dood bedwingen
kon,
geen enkel mens op aarde;
dat kwam doordat wij man voor
man
verstrikt in zonden waren.
Zo kreeg hij ons in zijn
macht
en heeft ons in zijn rijk
gebracht
en hield ons daar gevangen.
Halleluja!
3
Toen heeft Gods Zoon ons hulp
verschaft.
Hij, als een mens gekomen,
wees zonde en verzoeking af
en heeft de dood ontnomen
als zijn rechtsmacht en
geweld;
hij moest de sleutels van de
hel
in Christus' handen laten.
Halleluja!
4
Het was een strijd sinds lang
voorzegd,
die dood en leven streden.
Nu is, Godlof, het pleit
beslecht:
Christus is onze vrede.
Hij die onze bondgenoot
geworden is, heeft in zijn
dood
de dood voor ons verslagen.
Halleluja!
5
Ziet nu die 't ware Paaslam
is,
waarvan wij moeten leven,
die aan het kruis in
duisternis
zichzelf heeft prijsgegeven.
Zijn bloed is aan onze deur;
niet langer oefent zijn
terreur
de dood, die mensenmoorder.
Halleluja!
6
Laat ons dan vieren 't hoge
feest
dat Christus heeft gegeven,
verheugd van hart en blij van
geest,
Hij immers is ons leven.
Hij is onze zon, ons licht,
op Hem is ons bestaan gericht,
't is dag voor ons geworden.
Halleluja!
7
Dit is het maal, hebt Gij
gezegd,
der ongezuurde broden.
Wij doen het oude zuurdeeg
weg,
gelijk Gij hebt geboden.
Gij zelf wilt tot lafenis
en spijze ons zijn, o Heer, dat
is
genoeg voor dood en leven.
Halleluja!
GEZANG 204:
1-3
1
Jezus Christus, onze
Heiland,
heeft de dood overmand.
Ten derden dage
zijn zonde en dood
verslagen.
Kyrie eleison.
2
Zonder zonde is Hij geboren,
droeg voor ons 's Hoogsten
toorn;
voor ons gestorven
heeft Hij Gods gunst
verworven.
Kyrie eleison.
3
Nu is alles, zonde en
doodsnacht,
leven, heil in zijn macht.
Hij kan behouden,
wie zich Hem toevertrouwden.
Kyrie eleison.
1
Nu triomfeert de Zoon van
God
die is verrezen uit de dood,
halleluja, halleluja,
met grote pracht en
heerlijkheid.
Hem zij de lof in
eeuwigheid!
Halleluja, halleluja.
2
Hij heeft de duivel alle
macht
ontnomen, hem ten val
gebracht.
Halleluja, halleluja.
Hij heeft gelijk een grote
held
de boze reddeloos geveld.
Halleluja, halleluja.
3
Nu doet geen vijand ons meer
kwaad;
al dreigt hij ook, het heeft geen
baat.
Halleluja, halleluja.
Hij ligt in 't stof, hij heerst niet
meer,
wij zijn Gods eigen kind'ren
weer.
Halleluja, halleluja.
4
O Gij die onze Heiland zijt,
die zondaars uit de dood
bevrijdt,
Halleluja, halleluja,
om uw genade en liefde leid
ons binnen in uw
heerlijkheid.
Halleluja, halleluja.
5
Voor wie vertrouwen op uw
woord
ontsluit Gij zelf de donk're
poort.
Halleluja, halleluja.
Zo laat ons dan uit alle
macht
lofzingen Hem, wiens heil ons
wacht:
halleluja, halleluja.
6
Aan God de Vader in zijn
troon,
aan Christus, zijn geliefde
Zoon,
halleluja, halleluja,
en aan de Geest zij
toegewijd
lof, dank en eer in
eeuwigheid.
Halleluja, halleluja.
GEZANG 206:
1-5
1
Komt drinken wij tot lafenis
de nieuwe drank die leven
is,
zij wordt niet door een wonder
Gods
gedwongen uit de dode rots.
2
Zij is de bron, het leven
zelf,
ontspringend uit het
grafgewelf,
Christus,
de levende
fontein,
waarin wij allen
zalig zijn.
3
In alle dingen opgericht,
door alles heen dringt hemels
licht,
de schepping heft het feestlied
aan
want Christus is thans
opgestaan.
4
Gisteren was ik met U dood,
o Christus, in dit
morgenrood
word ik met U weer opgewekt
daar Gij de uwen tot U
trekt.
5
O Christus, ik die gist'ren
pas
met U aan 't kruis gehangen
was,
laat heden tot uw lof en
prijs
mij bij U zijn in 't
paradijs.
GEZANG 207:
1-12
1
Hoort aan, gij die Gods kind'ren
zijt:
der heem'len hoogste
majesteit
verrees vandaag in
heerlijkheid.
Halleluja.
2
De drie Maria 's daalden af
vroeg in de schemer naar het
graf,
met zalf, waar elk haar liefde in
gaf.
Halleluja.
3
Door Magdalena 's angstig
woord
zijn twee discip'len
aangespoord
en haastten ademloos zich
voort.
Halleluja.
4
Johannes is over het veld
sneller dan Petrus
voortgesneld,
om zelf te zien wat werd
gemeld.
Halleluja.
5
De vrouwen, naar het graf
gegaan,
zegde een witte engel aan,
dat nu de Heer was
opgestaan.
Halleluja.
6
Aan de discipelen bijeen
was 't Christus zelve die
verscheen
en vrede wenste als
voorheen.
Halleluja.
7
't Bericht werd Thomas ook
gedaan.
Hij hoorde het vol twijfel
aan
dat Jezus zou zijn
opgestaan.
Halleluja.
8
Zie, Thomas, mijn doorboorde
zij,
mijn handen, voeten allebei,
en twijfel niet, geloof in
Mij.
Halleluja.
9
De wond van spijker en van
speer
zag hij en twijfelde niet
meer,
maar stamelde: mijn God en
Heer.
Halleluja.
10
Zalig wie niet getwijfeld
heeft,
niet ziet en toch zich
overgeeft,
zijn deel is dat hij eeuwig
leeft.
Halleluja.
11
Wij vieren 't feest van Pasen
weer,
en brengen alle lof en
eer
aan onze opgestane
Heer.
Halleluja.
12
Voor alles wat Hij heeft
gedaan,
roepen wij God ootmoedig
aan
nu onze Heer os
opgestaan.
Halleluja.
GEZANG 208:
1-19
1
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja, halleluja,
de nacht des doods
voorbijgegaan.
Halleluja, halleluja!
2
Wanneer Hij niet was
opgestaan,
Halleluja, halleluja,
dan zou de wereld zijn
vergaan.
Halleluja, halleluja!
3
Maar nu Hij overwonnen
heeft,
halleluja, halleluja,
nu loven wij de Heer die
leeft.
Halleluja, halleluja!
4
Drie vrouwen namen specerij,
halleluja, halleluja,
vroeg in de morgen kwamen
zij.
Halleluja, halleluja!
5
Zij naderden bezorgd het
graf,
halleluja, halleluja.
Wie wentelt straks de steen ons
af?
Halleluja, halleluja!
6
Maar zie, de steen was
weggedaan,
halleluja, halleluja.
Een engel sprak de vrouwen
aan:
halleluja, halleluja!
7
Weest niet bevreesd, verheugt u
zeer,
halleluja, halleluja,
Hij, die gij zoekt, is hier niet
meer.
Halleluja, halleluja!
8
Ach goede engel, zeg mij
dan,
halleluja, halleluja,
waar ik mijn Meester vinden
kan.
Halleluja, halleluja!
9
Uw Heer, die hier gebonden
lag,
halleluja, halleluja,
verrees op deze heil'ge dag.
Halleluja, halleluja!
10
Wanneer Hij dan verrezen
is,
halleluja, halleluja,
wijs, engel, ons waar Jezus
is.
Halleluja, halleluja!
11
Hier was zijn rustplaats, komt en
ziet,
halleluja, halleluja,
verblijdt u 't graf behield Hem
niet.
Halleluja, halleluja!
12
Mijn hart is nog vol angst en
pijn,
halleluja, halleluja,
hoe zou ik blijde kunnen
zijn?
Halleluja, halleluja!
13
Aanschouwt de windsels in het
graf,
halleluja, halleluja,
die Jozef Hem als doodskleed
gaf.
Halleluja, halleluja!
14
Wij zien het vol verbazing
aan,
halleluja, halleluja,
zeg ons: waarheen is Hij
gegaan?
Halleluja, halleluja!
15
Naar Galilea richt uw
voet,
halleluja, halleluja,
daar wordt gij door uw Heer
begroet.
Halleluja, halleluja!
16
Heb dank, o engel, voor uw
woord,
halleluja, halleluja,
wij haasten ons, dat elk het
hoort.
Halleluja, halleluja!
17
Zegt Petrus: Hij is
opgestaan!
Halleluja, halleluja.
Zegt het al zijn discip'len
aan.
Halleluja, halleluja!
18
Nu klinkt alom de roep
voortaan:
Halleluja, halleluja,
de Heer is waarlijk
opgestaan!
Halleluja, halleluja!
19
Verblijdt u met ons allen
saam,
halleluja, halleluja,
lofzingt de Heer en prijst zijn
naam!
Halleluja, halleluja!
GEZANG 209:
1-7
1
Nu moet gij allen vrolijk
zijn.
De bomen zingen in de tuin,
het lege graf verzwijgt het
niet,
de mond geopend voor het
lied,
halleluja!
2
De loze worden zijn
verstomd,
de wereld die op adem komt
zingt met de vogels in de
lucht
dat nu de nacht is
weggevlucht,
halleluja!
3
Geen vlammend zwaard verspert de
weg,
de engel die het voerde
zegt,
dat alle leed geleden is
omdat de Heer verrezen is,
halleluja!
4
Hij heeft het zegel
weggedaan,
nu kunnen wij zijn woord
verstaan,
zijn graf is als een open
boek,
de windsels liggen in de
hoek,
halleluja!
5
O dood, die Hem ontkomen
liet,
Hij neemt bezit van uw
gebied,
zijn heerschappij gaat in en
uit
door al de deuren die men sluit,
halleluja!
6
Wij willen zingen dat Hij
leeft,
Hij leeft die God gehoorzaamd
heeft,
zijn graf staat ledig in de
tijd,
het is een mond vol
zaligheid,
halleluja!
7
O goede engel bij het graf,
de lente lost de winter af,
bewaak het jonge groen en
wijs
de ingang van het paradijs,
halleluja!
1
Sta op! Een morgen
ongedacht,
Gods dag is aangebroken,
er is in een bewogen nacht
een nieuwe lente ontloken.
Het leven brak door aarde en
steen,
uit alle wond'ren om u heen
spreekt, dat God heeft
gesproken.
2
Hij heeft gezegd: Gij mens, kom
uit,
open uw dode oren;
kom uit het graf dat u
omsluit,
kom uit en word geboren!
Toen heeft zich in het vroegste
licht
de nieuwe Adam opgericht,
ons allen lang tevoren.
3
Al wat ten dode was gedoemd
mag nu de hoop herwinnen;
bloemen en vogels, alles
roemt
Hem als in den beginne.
Keerde de Heer der schepping
weer,
dan is het tevergeefs niet
meer
te bloeien en te minnen.
4
Sta op! Hij gaat al voor ons
uit,
de schoot van 't graf
ontkomen.
De morgen is vol nieuw
geluid,
werp af uw boze dromen.
Waar Hij, ons Hoofd, is
voorgegaan,
is voor het lichaam nu vrij
baan
naar een bestaan volkomen.
GEZANG 211:
1-5
1
Christus is opgestanden
al uit der moordenaars
handen.
Dus willen wij allen vrolijk
zijn,
Christus zal onze trooster
zijn.
Kyrieleis.
2
Al zijn wij Gods gevangen,
naar Christus is ons
verlangen.
Het kruis dat moeten wij
dragen,
zullen wij Christus behagen.
Kyrieleis.
3
Christus heeft geleden,
Hij heeft voor ons
gestreden,
de vijand is verwonnen,
de dood heeft Hij
verslonden.
Kyrieleis.
4
Christus is nedergestegen,
Hij heeft victorie
verkregen.
Hij is ons allen een
Medicijn,
Christus zal onze Verlosser
zijn.
Kyrieleis.
5
Christus is nu verrezen,
dus willen wij vrolijk
wezen.
De dood heeft verloren haren
naam.
Christus verlost ons al te
saam.
Kyrieleis.
Halleluja,
halleluja,
halleluja.
GEZANG 212:
1-8
1
Halleluja, de blijde toon,
halleluja,
wordt nu gezongen zoet en
schoon,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
2
Waar dat ik sta of dat ik
ga,
halleluja,
mijn ziel, die zingt
halleluja,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
3
Dit is de grote, blijde dag,
halleluja,
die David in de geest
voorzag,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
4
Hemel en aarde zijn
verheugd,
halleluja,
de heil'ge Kerk smaakt ook die
vreugd,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
5
Want onze Heer en Koning
groot
halleluja,
is nu verrezen uit de dood,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
6
Die stervend ons het leven
gaf,
halleluja,
verrees in glorie uit het
graf,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
7
Of nu de satan raast en
tiert,
halleluja,
de leeuw uit Juda zegeviert,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
8
Daar boven in des hemels
troon,
halleluja,
daar zingt men ongemeen en
schoon,
halleluja.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
GEZANG 213:
1-6
1
Lof zij God in de hoogste
troon,
lof zij zijn eengeboren
Zoon,
die voor ons droeg der zonde
loon.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
2
Des morgens op de derde dag,
toen voor het graf de steen nog
lag,
verrees de Heer op Gods
gezag.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
3
De engel sprak: Houdt moed, vreest
niet,
ik ken de bron van uw
verdriet:
gij zoekt uw Heer, Hij is hier
niet.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
4
Hij is verrezen en Hij
leeft.
De dood heeft voor het eerst
gebeefd.
Komt, ziet waar Hij gelegen
heeft.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
5
Nu bidden wij U, Zoon van
God,
omdat Gij opstond uit de
dood,
geef ons nu uw genade groot,
halleluja, halleluja,
halleluja!
6
opdat wij, vrolijk en
bevrijd,
lofzingen in der eeuwigheid
uw lieve naam gebenedijd.
Halleluja, halleluja,
halleluja!
GEZANG 214:
1-6
1
O morgen van verblijden,
o dageraad, o licht!
Zie, na de nacht van lijden
toont God zijn aangezicht,
Hij, machteloos geknecht,
als wij in 't graf gelegd,
blijkt in zijn onmacht sterk
en doet een heerlijk werk.
2
Hij was in 't graf gedreven,
de vijand juicht en lacht,
geen nood, het duurt maar
even,
want Hij verrijst met macht
en in de morgen luid
roept Hij de zege uit
en zwaait in 't veld vooraan
de overwinningsvaan.
3
O, nu ik mocht aanschouwen,
uw overwinningsfeest,
kan mij niet meer benauwen
het duister van mijn geest.
Ik zal vol goede moed
behouden 't kostbaar goed,
dat mij verworven heeft
de Heer die eeuwig leeft.
4
Met Hem ben ik in vrede;
Hij noemt mij met zijn naam.
Ik ben een van zijn leden,
waar Hij ging kan ik gaan.
Daar leidt Hij zelve mij,
waar ik ben daar is Hij.
't Zij wereld, dood of hel,
Hij is mijn metgezel.
5
Nu leidt de weg naar boven.
Ik volg Hem op de voet.
Geen vijand kan mij roven
uit zijn verkoren stoet.
Woede wat woeden kan,
de Heer dekt man voor man.
Gij die mij schaden wilt,
mijn Heiland is mijn schild!
6
Nu brengt Hij zonder dralen
mij aan de hemelpoort.
In al der wereld talen
staat daar gegrift het
woord:
wie met Hem zijn gehoond,
die worden hier gekroond;
wie stierven met de Heer,
die komen hier tot eer.
1
Christus, onze Heer,
verrees,
halleluja!
Heil'ge dag na angst en
vrees,
halleluja!
Die verhoogd werd aan het
kruis,
halleluja,
bracht ons in Gods vrijheid
thuis,
halleluja!
2
Prijst nu Christus in ons
lied,
halleluja,
die in heerlijkheid gebiedt,
halleluja,
die aanvaardde kruis en
graf,
halleluja,
dat Hij zondaars 't leven
gaf,
halleluja!
3
Maar zijn lijden en zijn
strijd,
halleluja,
heeft verzoening ons bereid,
halleluja!
Nu is Hij der heem'len Heer,
halleluja!
Eng'len juub'len Hem ter
eer,
halleluja!
GEZANG 216:
1-3
1
Laat groot en klein
nu vrolijk zijn,
jubelend God dank bewijzen.
Laat al wie 't woord
des levens hoort
Vader en Zoon nu lofprijzen.
Want Hij, in wie
ons heil is, zie,
die dood was leeft:
de Vader heeft
zijn Zoon voor ons doen
verrijzen.
2
Juich dan en zing!
Hij, de Eersteling
heeft onze vijand bedwongen,
is sterk en groot
dwars door de dood
tot in Gods rijk
doorgedrongen.
Wie bij Hem hoort
mag door die poort
achter Hem aan
ten leven gaan,
Hij heeft de zege bedongen.
3
Lof, dank en eer
zij onze Heer,
zegent zijn naam te allen
tijde!
Gij christ'nen, laat
uw woord en daad
zijn overwinning belijden.
Dan zullen wij
zijn zoals Hij
en na de nood
van graf en dood
eeuwig in Hem ons
verblijden.
GEZANG 217:
1-4
1
Jezus leeft en ik met Hem!
Dood, waar is uw schrik
gebleven?
Hem behoor ik en zijn stem
roept ook mij straks tot het
leven,
opdat ik zijn licht
aanschouw,
dit is al waar ik op bouw.
2
Jezus leeft! Hem is het rijk
over al wat is gegeven.
En ik zal, aan Hem gelijk,
eeuwig heersen, eeuwig
leven.
God blijft zijn beloften
trouw,
dit is al waar ik op bouw.
3
Jezus leeft! Hem is de
macht.
Niets kan mij van Jezus
scheiden.
Hij zal, als de vorst der
nacht
mij te na komt, voor mij
strijden.
Drijft de vijand mij in 't
nauw,
dit is al waar ik op bouw.
4
Jezus leeft! Nu is de dood
mij de toegang tot het
leven.
Troost en kracht in
stervensnood
zal de Levende mij geven,
als ik stil Hem toevertrouw:
Gij zijt al waar ik op bouw!
GEZANG 218:
1-8
1
Ik zeg het allen, dat Hij
leeft,
dat Hij is opgestaan,
dat met zijn Geest Hij ons
omgeeft
waar wij ook staan of gaan.
2
Ik zeg het allen, en de mond
van allen zegt het voort,
tot over 't ganse wereldrond
de nieuwe morgen gloort.
3
Nu schijnt ons deze wereld
pas
der mensen vaderland:
een leven dat verborgen was
ontvangen we uit zijn hand.
4
Ten onder ging de sterke
dood,
ten onder in de vloed;
nu straalt ons in het
morgenrood
zijn toekomst tegemoet.
5
De donk're weg die Hij
betrad
komt uit in 't hemelrijk,
en wie Hem volgen op dat pad,
worden aan Hem gelijk.
6
Wees nu, wie rouw draagt, eens voor
al
getroost en wanhoop niet:
een weerzien zonder einde
zal
verzoeten uw verdriet.
7
Nu is op aard geen goede
daad
meer tevergeefs gedaan,
want wat gij goed doet is als
zaad,
dat heerlijk op zal gaan.
8
't Is feest, omdat Hij bij ons
is,
de Heer die eeuwig leeft
en die in zijn verrijzenis
alles herschapen heeft.
GEZANG 219:
1-6
1
Zingt ten hemel toe,
juicht en jubelt Gode,
want Hij wordt niet moe
voor ons uit te gaan
als een vuur vooraan
levenden en doden!
2
Christus onze Heer
is voor ons gestorven
en Hij daalde neer
in het doodsgebied,
deed de dood te niet
in de nieuwe morgen.
3
Als een ster zal Hij
boven ons hoofd stralen,
ja, Hij maakt ons vrij
uit het doodsgeding,
uit de wisseling
van de lotgevallen.
4
Maatslag der natuur,
kringloop der getijden,
luistert naar het uur
dat zijn liefde slaat,
Hij kwam ons te baat,
Hij zal ons bevrijden!
5
Pasen is de dag,
dat de doven lippen
van het stomme graf
Hem, het woord van God,
uit de zwarte dood
in het leven riepen.
6
Daarom, zingt Hem toe!
Hij is onze Heiland.
Wordt zijn lof niet moe!
God is opgestaan
om de hand te slaan
aan de oude vijand.
1
Zingt nu de Heer! Hij zag ons
aan,
maakte de nacht tot morgen.
Hij die ons riep in 's Vaders naam,
heeft ons bevrijd van
zorgen.
2
Diep in de donk're aarde
ging
't lichaam van onze Here
om als het woord der
opstanding
levend terug te keren.
3
Als een verwee'uwde zat de
kerk,
treurende om haar Heiland,
maar in het graf deed Hij zijn
werk,
streed met de laatste
vijand.
4
Sion, in bitter
zielsverdriet,
kon nog alleen maar klagen,
en in haar huis klonk leed voor
lied,
werden tot nacht de dagen.
5
Zingt nu de Heer! Hij is
getrouw.
Ook als wij niet meer hopen,
bloeien aan dorens van de
rouw
lachend de rozen open.
6
't Woord was in onze mond
verstomd,
lag als een bleke dode.
Godlof, de Geest des Heren
komt
en heeft het graf ontsloten.
7
Zingt het de hoge hemel
rond!
't Woord aan de dood
ontsprongen
werd weer een kracht in onze
mond,
brandend met vuren tongen.
8
Christengemeente, jubelt nu!
Dit zijn u goede dagen.
Hemelse eng'len zullen u
hier op de handen dragen.
9
Jubelt, want die in aarde
lag,
zit op de troon verheven!
Jubelt, want elke blijde dag
is ons zijn woord tot leven!
GEZANG 221:
1-3
1
Wees gegroet, gij eersteling der
dagen,
morgen der verrijzenis,
bij wiens licht de macht der hel
verslagen
en de dood vernietigd is!
Here Jezus, trooster aller
smarten,
zon der wereld, schijn in onze
harten,
deel ons zelf de voorsmaak
mee
van der zaal'gen
sabbathsvree!
2
Op uw woord, o Leven van ons
leven,
werpen wij het doodskleed
af!
Door de kracht uws Geestes
uitgedreven,
treden we uit ons
zondengraf.
Leer ons daag'lijks, leer ons
duizendwerven,
in uw kruisdood meegekruisigd
sterven,
en herboren opgestaan,
achter U ten hemel gaan!
3
In uw hoede zijn wij wel
geborgen,
en schoon eerlang 't oog ons
breek',
open gaat het op de grote
morgen
na deez' aardse lijdensweek.
Welk een dag der ruste zal dat
wezen,
als we onsterf'lijk, uit de dood
verrezen,
knielen voor uw dankaltaar!
Amen, Jezus, maak het waar!
GEZANG 222:
1-3
1
Jezus is ons licht en leven!
Hij, die, aan het kruis
geheven,
met zijn bloed ons heeft gekocht,
heeft nu vorst'lijk
overmocht.
Hij kan niet gebonden wezen;
als een held is Hij
verrezen!
Halleluja! Halleluja!
2
Hij heeft ridderlijk
gestreden,
hel en duivel neergetreden;
woedt de vijand nog zo zeer,
schaden kan hij ons niet
meer.
Sion moet Hem dank bewijzen
en met luider stemme
prijzen.
Halleluja! Halleluja!
3
't Leven heeft de dood
verslonden;
wat geboeid is, wordt
ontbonden.
Dood, waar is uw overmacht,
waar uw prikkel, waar uw
kracht?
's Heren vrijgekochten
hopen,
want de hemel gaat hun open.
Halleluja! Halleluja!
GEZANG 223:
1-7
1
De aarde is vervuld
van goedertierenheid,
van goddelijk geduld
en goddelijk beleid.
2
Gods goedheid is te groot
voor het geluk alleen,
zij gaat in alle nood
door heel het leven heen.
3
Zij daalt als vruchtbaar
zaad
tot in de groeve af
omdat zij niet verlaat
wie toeven in het graf.
4
Omdat zij niet vergeet
wie godverlaten zijn:
de wereld hemelsbreed
zal goede aarde zijn.
5
De sterren hemelhoog
zijn door dit zaad bereid
als dienaars tot de oogst
der goedertierenheid.
6
Het zaad der goedheid Gods,
het hoge woord, de Heer,
valt in de voor des doods,
valt in de aarde neer.
7
Al gij die God bemint
en op zijn goedheid wacht,
de oogst ruist in de wind
als psalmen in de nacht.
GEZANG 224:
1-6
1
Kondigt het jubelend aan,
laat het de windstreken
horen,
doe het de aarde verstaan:
God heeft ons wedergeboren!
2
Zingt met een juichende stem,
ademt weer opgetogen,
dit is Jeruzalem,
ere zij God in den hoge!
3
Hier heeft de Heer ons
geleid,
hier doet Hij Israël wonen
uit de ellende bevrijd,
God zal het lijden ons
lonen.
4
Wandelend in de woestijn
hebben wij water gevonden
springende als een fontein,
bronnen geslagen als wonden.
5
Overvloed, overvloed Gods,
sprengen van water en leven,
bloed uit de flank van de
rots,
water en bloed om het even;
6
daaruit ontspringt ons
bestaan,
zo zijn wij wedergeboren!
Kondigt het jubelend aan,
laat heel de wereld het
horen!
1
Zingt voor de Heer een nieuw
gezang!
Hij laaft u heel uw leven
lang
met water uit de harde
steen.
Het is vol wond'ren om u
heen.
2
Hij gaat u voor in wolk en
vuur,
gunt aan uw leven rust en
duur
en geeft het zin en
samenhang.
Zingt dan de heer een nieuw
gezang!
3
Een lied van uw verwondering
dat nog uw naam niet
onderging,
maar weer opnieuw geboren is
uit water en uit duisternis.
4
De hand van God doet in de
tijd
tekenen van gerechtigheid.
De Geest des Heren vuurt ons
aan
de heil'ge tekens te
verstaan.
5
Wij zullen naar zijn land
geleid
doorleven tot in eeuwigheid
en zingen bij zijn wederkeer
een nieuw gezang voor God de
Heer.
toegevoegd aan de
Psalmberijming van 1773
1
In den vroegen
morgenstond
heeft Gods Woord zijn
Sionieten
redding uit d' ellend
verkond,
waar hun tranen
overvlieten!
't Werd beloofd, en 't is
voldaan!
Onze Heer is
opgestaan!
2
O mijn ziel! Wanneer de
nacht
des vertwijf'lens, des
bestrijdens,
u bestormt en aanvecht,
wacht!
't Allerdonkerst uur des
lijdens
zal in blijdschap
overgaan!
Want de Heer is
opgestaan!
3
Uitverkoren kerk van
God!
Wil voor 't helgeweld niet
schromen!
Veilig, zeker blijft uw
lot,
schoon uw Heer schijnt
weggenomen!
Ook uw morgenstond spoedt
aan!
Sions Vorst is
opgestaan!
4
Eens zal aller oog Hem
zien!
Alle zondaars, alle
volken!
Alle knie Hem hulde
bien,
als Hij weerkomt op de
wolken!
Beeft, verharden! Schouwt het
aan!
Ja, de Heer is
opgestaan!
5
O, die dag van heil en
loon!
Dag van jubel, dag van
glorie!
Als d' in God ontslapen
doon
zullen opstaan in
victorie!
't Eeuwig Licht is
opgegaan!
Onze Heer is
opgestaan!
6
O die dag, die dag van
loon!
O die dag, die dag der
wraken!
Als de Richter op den
troon
van den vollen toorn val
blaken!
't Rijk der zonde moet
vergaan!
't Lam van God is
opgestaan!
7
Ja, de Heer is
opgestaan!
Gods bazuinen zullen
klinken!
D' eerste dingen zijn
vergaan,
nieuwe heem'len zullen
blinken!
Nieuwe tijden vangen
aan.
God is scheppend
opgestaan!
LIED 126:
1-3
1
Nu graf en steen
getuigen,
dat Hij is
opgestaan,
moet elke knie zich
buigen
en alle harten
juichen:
het nieuwe Rijk breekt
aan.
2
Hoor hoe de vogels
zingen
boven het open
graf,
als eens, in den
beginne,
toen God aan alle
dingen
leven en adem gaf.
3
Nu is de dood
gestorven,
de duisternis
gezwicht.
God houdt zich niet
verborgen,
Hij brengt op deze
morgen
het leven aan het
licht.
LIED 127:
1-7
1
Jezus deed de dood
teniet.
Zing daarom het hoogste
lied.
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja!
2
Vrouwen uit
Jeruzalem,
kwamen vroeg en zochten
Hem.
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja!
3
En hoe groot was hun
verdriet,
want zij vonden Jezus
niet.
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja!
4
Maar een engel sprak hen
aan:
Die gij zoekt is
opgestaan.
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja!
5
Denkt toch aan zijn eigen
woord,
dat gij vroeger hebt
gehoord.
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja!
6
Hij, die grote
mensenzoon,
gaat door 't graf heen naar zijn
troon.
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja!
7
Zoekt Hem bij de doden
niet,
maar zingt mee het hoogste
lied.
De Heer is waarlijk
opgestaan,
halleluja!
LIED 223:
1-4
1
Nu moet gij allen vrolijk
zijn,
de bomen zingen in de
tuin,
het lege graf verzwijgt verzwijgt het
niet,
de mond geopend voor een
lied;
Halleluja! Halleluja!
Halleluja!
2
De boze woorden zijn
verstomd,
de wereld die op adem
komt,
juicht met de vogels in de
lucht,
dat nu de nacht is
weggevlucht;
Halleluja!
3
Geen vlammend zwaard verspert de
weg,
de engel die het voerde,
zegt
dat alle leed geleden
is,
en dat de Heer verrezen
is;
Halleluja!
4
O goede engel bij het
graf,
de lente lost de winter
af,
bewaak het jonge groen en
wijs
de ingang van het
paradijs:
Halleluja!
LIED 324:
1-3
1
Twee mannen zijn op weg
gegaan
naar Emmaüs hier ver
vandaan.
Het leed is niet te
dragen,
hun hart is vol met
vragen.
Vervolgen is hun laatste
hoop
nu Jezus is
gedood.
2
Een vreemde komt hen
tegemoet
hun trage harten vatten
moed,
want hij doet uit de
doeken
de woorden uit de
boeken:
Dat Jezus deze weg moest
gaan,
wordt nu door hen
verstaan.
3
Blijf bij ons, en wees onze
gast?
Blijf bij ons, zeggen zij
verrast.
De vreemde laat zich
node.
Bij 't breken van de
broden
is 't of hun ogen
opengaan:
De Heer is
opgestaan!
LIED 325:
1-4
1
Thomas heeft Jezus niet
gezien,
hij was die avond
weg.
En ongelovig roept hij
uit:
Ik geloof niet wat je
zegt,
ik geloof niet wat je
zegt.
2
Wanneer mijn ogen zelf niet
zien
de tekenen van het
slaan,
geloof ik niet dat Jezus
leeft,
dat Hij is
opgestaan!
dat Hij is opgestaan!
3
Maar Jezus komt en laat hem
zien
Zijn handen en Zijn
zij,
en Thomas stamelt:
Heer,
de twijfel is
voorbij.
de twijfel is voorbij.
4
Nu jij Mij ziet, geloof je
wel
dat Ik ben
opgestaan.
Maar zalig zij, die zonder
zien
geloven in Mijn
naam.
geloven in Mijn
naam.
LIED 521:
1-8
1
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee nar 't beloofde
land?
Jozua zal ons wel
wijzen
hoe we verder moeten
reizen,
Jozua gaat nu
vooraan
naar het land van
Kanaän.
2
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee naar 't beloofde
land?
Je zult zien wij zijn er
spoedig
wees maar sterk en wees maar
moedig,
zing het lied met het
refrein:
God zal altijd bij ons
zijn.
3
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee naar 't beloofde
land?
Weet je nog wel van de
zegen
die wij eens van Mozes
kregen.
En de dromen die hij
zag
zul jij zien op
intochtsdag.
4
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee naar 't beloofde
land?
Tel de wonderen, de
woorden
die je van je moeder
hoorde,
die je van je vader
weet;
zorg dat jij ze niet
vergeet.
5
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee naar 't beloofde
land?
De belofte een
gegeven
trekt een rode draad door 't
leven,
geeft vandaag de toon al
aan
van een samen verder
gaan.
6
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee naar 't beloofde
land?
Hoor, de intocht gaat
beginnen
en jij mag Hosanna
zingen,
pluk de takken van de
boom
het is waar, het is geen
droom.
7
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee naar 't beloofde
land?
Jij mag vragen, jij mag
weten:
Waarom wordt er brood
gegeten,
waarom drinken wij de
wijn?
Waarom is dit feest zo
fijn?
8
Ga je met ons mee naar de
overkant?
Ga je met ons mee naar 't beloofde
land?
Vier het Paasfeest als een
wonder
want wij kunnen niet meer
zonder
God heeft ons bevrijd
voorgoed
en dat geeft ons nieuwe
moed.
LIED 114:
1-3 Christus, onze Heer,
verrees
1
Christus, onze Heer,
verrees
Halleluja!
Heil’ge dag na angst en
vrees,
Halleluja!
Die ten dode ging aan ’t
kruis,
Halleluja!
Bracht ons in Gods vrijheid
thuis,
Halleluja!
2
Prijst nu Christus in ons
lied,
Halleluja!
Die in heerlijkheid
gebiedt,
Halleluja!
Die aanvaardde kruis en
graf,
Halleluja!
Dat Hij zondaars ’t leven
gaf,
Halleluja!
3
Maar Zijn lijden en Zijn
strijd,
Halleluja!
Heeft verzoening ons
bereid,
Halleluja!
Nu is Hij der heem’len
Heer,
Halleluja!
Eng’len juub’len Hem ter
eer,
Halleluja!
LIED 115:
1-4
Daar juicht een toon
1
Daar juicht een toon, daar klinkt een
stem,
Die galmt door gans
Jeruzalem;
Een heerlijk morgenlicht breekt
aan,
De Zone Gods is
opgestaan!
2
Geen graf hield Davids Zoon
omknelt,
Hij overwon, die sterke
Held,
Hij steeg uit ’t graf door eigen
kracht,
Want Hij is God, bekleed met
macht.
3
Nu jaagt de dood geen angst meer
aan,
Want alles, alles is
voldaan,
Die met geloof op Jezus
ziet,
Die vreest voor dood of helle
niet.
4
Want nu de Heer is
opgestaan,
Nu vangt het nieuwe leven
aan,
Een leven, door Zijn dood
bereid,
Een leven in Zijn
heerlijkheid.
LIED 116:
1-3
Ik zeg het allen
1
Ik zeg het allen, dat Hij
leeft,
Dat Hij verrezen
is,
Dat Hij te midden van ons
leeft
En eeuwig bij ons
is.
2
Verzonken in de diepe
zee
Is ’t vrezen voor de
dood,
En elk kan schouwen boven ’t
wee
Der toekomst
morgenrood.
3
Hij leeft en zal nabij ons
zijn,
Waar alles ons
verlaat,
En zo zal deze dag ons
zijn
Een hemeldageraad.
LIED 117:
1-3
Jezus is ons licht en leven
1
Jezus is ons licht en
leven!
Hij, die zich aan ’t kruis
gegeven,
Met Zijn bloed ons heeft
gekocht,
Heeft nu vorst’lijk
overmocht.
’s Vijands waap’nen, vaandels,
banden,
zijn in ’s Overwinnaars
handen,
Halleluja!
Halleluja
2
Hij heeft als een held
gestreden,
Hel en duivel fors
vertreden;
Voortaan schaadt geen vijand
meer,
Ook al woedt hij nog zo
zeer.
Laat dan Sions blijde
psalmen
Luid’ en overal
weergalmen!
Halleluja! Halleluja
3
’t Leven heeft de dood
verslonden,
’t graf is ledig en
geschonden;
Dood waar is uw overmacht?
Waar uw prikkel! Waar uw
kracht?
’s Heeren vrijgekochten
hopen,
want de hemel gaat hun open.
Halleluja! Halleluja
LIED 118:
1-4
Jezus, leven van mijn leven
1
Jezus, leven van mijn
leven,
Jezus, dood van mijn
dood,
Die voor mij U hebt
gegeven,
In de bangste
zielennood,
Opdat ik niet hoop’loos
sterven,
Maar Uw heerlijkheid zou
erven,
Duidend, duizend maal, o
Heer
Zij U, daarvoor dank en
eer!
2
Gij, o Jezus, hebt
gedragen,
Lasteringen, spot en
hoon,
Zijt gebonden en
geslagen
Gij, des Vaders eigen
Zoon,
Om van schuld en eeuwig
lijden
Mij, verloor’ne, te
bevrijden,
Duidend, duizend maal, o
Heer
Zij U, daarvoor dank en
eer!
3
Heer, Verzoener van mijn
zonden,
Heiland die mij hebt
gezocht,
Die mijn boeien hebt
ontbonden
En voor God mij
vrijgekocht,
Ik, onrein in schuld
verloren
Ben opnieuw in U
geboren:
Duidend, duizend maal, o
Heer
Zij U, daarvoor dank en
eer!
4
Dank, mijn Heiland, voor Uw
lijden,
Voor Uw bitt’re bange
nood,
Voor Uw heilig, biddend
strijden,
Voor U trouw tot in de
dood,
Voor de wonden, U
geslagen,
Voor het kruis, door U
gedragen;
Duidend, duizend maal, o
Heer
Zij U, daarvoor dank en
eer!
LIED 119:
1-3
Laat ons loven
1
Laat ons loven, laat ons
juichen,
Nu de Heer is
opgestaan!
Alles moet voor Hem zich
buigen,
Die voor zondaars heeft
voldaan.
Laat ons loven, laat ons
juichen,
Want de Heer is
opgestaan!
2
Voor het eerste
morgendagen
Rees Hij heerlijk uit het
graf;
Dood en hel heeft Hij
verslagen,
Die voor ons Zijn leven
gaf.
Laat ons loven, laat ons
juichen,
Hij rees heerlijk uit het
graf!
3
Jezus leeft en nu zal
leven
Ieder, die in Hem
gelooft!
Jezus zal ons nooit
begeven,
Dat heeft Hij ons Zelf
beloofd.
Laat ons loven, laat ons
juichen,
Dat heeft Hij ons zelf
beloofd!
LIED 120:
1-2
Levend gemaakt in Christus
1
Sterven Adams
nageslachten,
Christus’ leden leven
weer;
Zwarte zonden, duist’re
machten,
Vluchten voor des levens
Heer,
Halleluja! Heft nu
aan,
Hij is waarlijk
opgestaan!
2
Allen, die in Adam
sterven,
Hoort de roepstem: ‘Christus
leeft!”
Die Gods heerlijkheid moest
derven,
Hoort, hoe God ze-u weder
geeft.
Christus brengt u ’t leven
aan,
Hij is waarlijk
opgestaan!
LIED 121:
1-4
Pasen
1
Opgestaan van uit de
doden
Is de lieve Heer:
Meldt het,
Evangelieboden,
meldt het heind’ en
veer.
Opgestaan van uit de
doden
Is de lieve Heer:
Meldt het,
Evangelieboden,
meldt het heind’ en
veer.
2
Uit het graf is Hij
verrezen,
D’ Overwinnaar,
Held,
Komt nu, kind’ren, Hem
geprezen,
En Zijn lof
vermeld.
Uit het graf is Hij
verrezen,
D’ Overwinnaar,
Held,
Komt nu, kind’ren, Hem
geprezen,
En Zijn lof
vermeld.
3
Had Hij niet de dood
verslagen,
’t mensdom waar
vergaan.
Maar nu wij Zijn opstaan
zagen,
Zijn w’ óók
opgestaan.
Had Hij niet de dood
verslagen,
’t mensdom waar
vergaan.
Maar nu wij Zijn opstaan
zagen,
Zijn w’ óók
opgestaan.
4
Heer, laat nu Uw schijnsel
dalen
Op ons aangezicht;
Tot w’ Uw heerlijkheid zien
stralen
In het eeuwig
licht.
Heer, laat nu Uw schijnsel
dalen
Op ons aangezicht;
Tot w’ Uw heerlijkheid zien
stralen
In het eeuwig
licht.
LIED 122:
1-2
Paasvreugd
1
ENIGE
Waarom zijn toch op het
Paasfeest
ook de kind’ren zo vol
vreugd?
ANDEREN
Wel hebt gij dan niet
vernomen,
Wat reeds duizenden
verheugd?
ALLEN
Hoe de Heer, bedekt met
wonden,
Ook voor uw’ en onze
zonden
Stierf aan ’t kruis op
Golgotha?
Ook voor uw’ en onze
zonden
Stierf aan ’t kruis op
Golgotha?
2
ENIGE
Maar wat heeft men aan een
Heiland,
Die in ’t graf is
neergelegd?
ANDEREN
Onze Heiland is
verrezen!
Heeft Hij ’t niet vooruit
gezegd?
ALLEN
Neen, de Heer van dood en
leven
Is niet in het graf
gebleven,
Is niet in het graf
gebleven,
Hij is waarlijk
opgestaan!
Is niet in het graf
gebleven,
Hij is waarlijk
opgestaan!
LIED 123:
1-2
De Levensvorst
1
Vorst des levens en des
doods
Heiland onzer
zielen!
Zie ons hier met lof en
dank
Voor U
nederknielen.
Gij zijt in de dood
gegaan
En verheerlijkt
opgestaan;
Uit der graven
duister
Bracht Gij licht en
luister!
2
Aan Uws Vaders
rechterhand
Op het hoogst
verheven,
Hebt Gij ons Uw Geest ten
pand
Van Uw trouw
gegeven.
Doe ons o, verheerlijkt
Hoofd!
Wat G’ Uw jong’ren hebt
beloofd:
Deel ons Uwe vrede
Nu en altijd mede!