Index:
Uit: Liedboek
der Kerken
Uit: Enige
Gezangen, toegevoegd aan de Psalmberijming van 1773
Uit: Hanna
Lam Liederen
Uit: Wie
zingt mee?
LIED
68: 1-21
Looft de Koning, alle
volken!
Looft Hem, die boven lucht en
wolken
ten troon stijgt, Hem, Gods eigen
Zoon!
Looft uw Heiland,
Christenscharen,
ziet Hem voor u ten hemel
varen,
u plaats bereiden voor Gods
troon!
Verheft zijn majesteit met diep' eerbiedigheid,
halleluja!
Loof wereldrond uit enen mond,
loof Jezus Christus,
wereldrond!
2
Jezus, Redder onzer zielen,
zie ons aanbiddend
nederknielen,
Lam Gods, voor ons op aard'
geslacht!
Lof en heerlijkheid en ere,
aanbidding, dank en glorie,
Here
word' U voor eeuwig
toegebracht!
Na lijden, hoon en spot wordt heerlijkheid ons lot.
Halleluja!
Gij triumfeert, want God regeert.
Ja, halleluja! God regeert!
LIED
69: 1-3
1
Komt, Christ'nen, laat ons Jezus
loven,
komt, heffen wij het hart naar
boven!
Daar zit de Koning op zijn
troon
en spreidt zijn heerlijkheid ten
toon.
Voor wie gelooft is daar de
schat,
die alle heil in zich bevat.
2
Hij is ons hoofd, wij zijn zijn
leden,
al wand'len wij nog hier
beneden;
het past ons om van stap tot
stap,
in 't land van onze
vreemd'lingschap,
vol ernst te volgen in het
spoor,
dat Jezus wees: Hij ging ons
voor!
3
Wil, Heer, in ons die ijver
wekken,
wij voelen ons naar d' aarde
trekken.
Maak Gij ons, Jezus, los van d'
aard,
trek zelf ons harte
hemelwaarts,
schenk ons de Geest, door U
beloofd,
leer ons U volgen, Heer en
Hoofd!
LIED
70: 1-4
1
Verheft u, Christ'nen, boven 't
stof,
verenigt u tot Jezus' lof,
nu wij Hem zien verhogen.
De luister van zijn
majesteit
straalt in het rijk der
heerlijkheid,
in aller eng'len ogen.
Dat ook de mens zijn grootheid
zing',
daar Hij het rijksbewind
ontving
en glorierijk aanvaardde;
Hij, schoon geen sterf'lijk oog Hem
ziet,
is 't voorwerp van 't verenigd
lied
van hemel en van aarde.
2
Zing, Christenschaar, de schoonste
stof,
zing Jezus' naam, zing Jezus'
lof:
Hij kwam voor ons op aarde.
Hij, uit de hemel
neergedaald,
heeft hier voor ons 't rantsoen
betaald
van goddelijke waarde.
Al werd deez' aard, door onze
schuld,
met smart en angst en vloek
vervuld,
al staam'len onze tongen,
hier op deez' aard, waar Jezus
leed,
waar Jezus aan Gods eis
voldeed,
hier zij zijn lof gezongen.
3
Wij buigen ons ootmoedig
neer
voor U, gezalfde Vorst en
Heer,
om U als Koning t' eren.
Dat uw genadeheerschappij
al d' eeuwen door gezegend
zij,
en heil aan d' aard vermere.
Och, dat de klank van 's Konings
woord
bij alle volken word'
gehoord,
en elk zijn beelt'nis drage!
Wij, eeuwig aan uw dienst
gewijd,
verlangen bidden naar die
tijd;
och, dat die heileeuw dage!
4
Ons hart, dat zich op U
verlaat,
heeft geen vervolging, hoon of
smaad,
hoe dreigend ook, te
schromen:
nu Gij regeert, is alles
wel,
Gij hebt aan wereld, dood en
hel
voor goed de macht ontnomen.
Wij wachten 't heil, door U
beloofd,
wij zijn uw leden, Gij ons
hoofd,
Gij zult ons nooit begeven.
Gij hebt de hemel ons
bereid,
waar wij met U in
heerlijkheid
ook eeuwig zullen leven.
LIED
71: 1-7
1
Zingt, zingt blij te moe
en met dank'bre tonen
Jezus glorie toe!
Uit het laagste stof
klink' uws Redders lof,
waar ook mensen wonen.
2
Zingt des Hoogsten Zoon,
ons van God gegeven!
Van zijn hoge troon,
op gena gegrond,
stroomt voor ’t wereldrond
eeuwig heil en leven.
3
Die ons bij de hand
door dit moeilijk leven
leidt naar 't vaderland,
en, wie op Hem bouwt,
woord en trouwe houdt
tot in 't eeuwig leven.
4
Ach, ons schamel lied,
vurig aangevangen,
meldt uw liefde niet.
Och, vergeef ons, Heer,
onze dank, onz' eer,
onze lofgezangen.
5
Wat, wat zien w' in 't stof,
Heiland, van uw waarde?
Wat is hier uw lof?
Van 't verlossingswerk,
Jezus, ziet uw Kerk
slechts een stip op aarde.
6
Welk een licht hier schijn',
wat wij heilrijks wensen,
alles, wat wij zijn,
zijn wij U verplicht,
U alleen verplicht,
Redder van de mensen!
7
Ja, U kiest ons hart
eeuwig tot zijn Koning!
Onder vreugd en smart
geld' uw liefd' ons 't
meest,
strekk' ons hart uw Geest
eeuwig tot een woning!
LIED
72: 1-5
1
De dag der kroning is
gekomen,
de dag van eer en
heerlijkheid!
de Heer heeft weder
ingenomen
zijn zetel na volbrachte
strijd.
Aard' en hemel zingen
van de grote dingen,
die Hij wrocht op aard.
Voor der jong'ren ogen
steeg Hij naar den hogen,
eer, aanbidding waard.
2
Ontsluit u voor de vorst der
ere,
gij, poorten der
gerechtigheid!
Ontvangt der legerscharen
Here
in zijne
midd'laarsmajesteit!
Jezus daalde neder,
maar nu keert Hij weder
in zijn heerlijkheid,
waar Hij voor de zijnen
tot Hij zal verschijnen
bidt, en plaats bereidt.
3
De Here sprak tot mijne
Here:
"Zit aan mijn rechterhand met
mij."
Dat alle hoogheid zich
vernere
voor 't machtwoord dezer
heerschappij.
Die de mensen hoonden
en met doornen kroonden,
leeft, gekroond met eer.
Die de wereld smaadde
en met vloek belaadde,
heerst als aller Heer.
4
Gij zaagt uw Heer ten hemel
varen,
de Heil'ge Geest daald' op u
neer,
G' ontving die gave, blijde
scharen,
thans geen verlaten wezen
meer.
d' Engelen daarboven,
met de heil'gen, loven
Christus, thans gekroond,
en de Kerk beneden
ziet zijn plaats bekleden,
daar zijn Geest hier woont.
5
Komt laat ons hopen, bidden,
waken
en ons versterken in ons
Hoofd!
Ook heden wil Hij vreugde
maken
voor al wie deze Geest
gelooft.
Gij stort uit den hoge
stromen op het droge,
laving aan wie dorst.
Gij werd opgenomen,
maar zult weder komen,
's werelds Vredesvorst!
LIED
73: 1-4
1
Wij knielen voor uw zetel
neer,
wij, Heer, en al uw leden,
en eren U als onze Heer
met lied'ren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe
groot,
voor U, o Godsgetuige,
o eerstgeboren' uit de dood,
zich diep eerbiedig buige!
2
Die ons, gereinigd door uw
bloed,
tot priesters hebt verheven,
en ons de hoge rang, de moed
van koningen gegeven,
U zij de roem, U zij de lof,
U d' eerkroon opgedragen!
Geheel deez' aard' en ’t
hemelhof
moet van uw eer gewagen.
3
U, die als Heer der
heerlijkheid
verreest tot heil der
volken,
verwachten wij in majesteit
eens weder op de wolken.
Hij komt, elks oge zal hem
zien,
ook die Hem heeft
doorsteken!
Elk zal Hem juichend hulde
bien,
of om ontferming smeken.
4
Hoe ras of traag de tijd
verdwijnt,
die dag zal zeker komen.
Het licht, dat aan de kim
verschijnt,
wordt reeds van ver
vernomen.
Ja, halleluja, ja Hij komt!
Juicht, mensen, eng'len,
samen,
juicht met een vreugd, die 't al
verstomt,
juicht allen! Amen, amen!
LIED
74: 1-4
1
Gij Jezus, die ten troon
verheven,
door duizend duizenden
omgeven,
geplaatst zijt aan Gods
rechterhand,
en daar uw vreugde ziet
volmaken,
nu al die duizenden reeds
smaken
de vruchten van uw offerand.
2
Gij ziet ook duizend duizend
zielen
hier, op uw voetbank,
nederknielen,
en, bij die duizenden, ook
mij.
Voor U, die met uw bloed en
tranen
de toegang ons tot God woudt
banen,
voor uwe voeten knielen wij.
3
Hier op deez' aard, die wij
bewonen,
waar zond' en dood haar krachten
tonen,
hier toont G' ons, wat genade
zij;
en op deez' aard, waar Gij woudt
lijden,
en ons van zond' en dood
bevrijden,
hier zingen, hier aanbidden
wij.
4
Die eer, dat heil was ons
beschoren,
dat G' op deez' aarde werd
geboren,
Gij, die ons beter zijt dan 't
licht.
Hier zien w' uw liefde
nederdalen
en hier met al haar luister
pralen
Gods grootheid in uw
aangezicht.
1
't Oog omhoog, het hart naar
boven,
hier beneden is het niet!
't Ware leven, lieven, loven
is maar, waar men Jezus
ziet.
Wat men hoort of ziet op
aard'
is ons kost'lijk hart niet
waard;
wil men leven, lieven,
loven:
't oog omhoog, het hart naar
boven!
2
Jezus, bron dier
hemelvreugde,
die ons hart eens smaken
zal,
wat ons ooit op aard'
verheugde,
Gij verheugt ons boven al;
daar Gij ons reeds hier
bereidt
voor des hemels
heerlijkheid,
waar w' U eeuwig lieven,
loven:
Jezus, trek ons hart naar
boven!
3
Och, dat aller mensen
tongen,
aller eng'len zang, o Heer,
samenstemden, samen zongen
eeuwig tot uw lof en eer!
Zonder einde geeft uw lof,
Jezus, ons de rijkste stof!
Trek tot U ons hart naar
boven,
dat w' U eeuwig lieven,
loven.
GEZANGEN UIT HET
LIEDBOEK DER KERKEN
GEZANG 226:
1-6
1
Gij die der sterren schepper
zijt,
met eeuwig licht uw kind'ren
leidt,
o Christus, die de mensen
redt,
hoor naar ons innig
smeekgebed.
2
Opdat de wereld niet vergaat
door 't duivelse bedrog en
kwaad,
geeft Gij Uzelf in
liefdespijn,
en wordt haar milde
medicijn.
3
Gij draagt aan 't harde kruis
gehecht
de zonden van de wereld weg,
o kind der maagd dat tot ons
kwam
als onbezoedeld offerlam.
4
Voor uw immense majesteit
buigt alle knie zich wijd en
zijd,
buigt aarde en hemel zich ter
neer
en dient U op uw wenken,
Heer.
5
Wanneer Gij zetelt ten
gericht
ten laatste dage in het
licht,
wij bidden U dat Gij ons
wilt,
o Rechter, schutten met uw
schild.
6
Lof, eer en macht en
majesteit
zij God de Vader toegewijd,
en God de Zoon en God de
Geest,
zoals het immer is geweest.
GEZANG 227:
1-5
1
Gij maakt ons, Jezus, waarlijk
vrij,
U minnen, U begeren wij,
God die ons aller Schepper
zijt
en mens in 't kernpunt van de
tijd.
2
Hoe heeft de liefde U
vervuld,
Gij neemt op U ons aller
schuld,
de wrede dood hebt Gij
doorstaan,
van ons het sterven
weggedaan.
3
Gij breekt de poort der hel met
macht
en voert gevang'nen uit de
nacht
in zege naar het zalig land
en zetelt aan Gods
rechterhand.
4
Uw grote liefde drijv' U
aan,
vergeef het kwaad door ons
gedaan,
verzadig ons door 't lieflijk
licht
van uw genadig aangezicht.
5
Ja Gij moet onze blijdschap
zijn,
ons loon voor eeuwig, licht en
rein.
Gij hooggeloofd in
eeuwigheid
zijt onze eer en
heerlijkheid.
1
Ten hemel opgevaren is,
halleluja,
Christus die Heer en Koning is,
halleluja.
2
Nu zit Hij aan Gods rechterhand,
halleluja,
heerst over hemel, zee en land,
halleluja.
3
Zie nu hoe in vervulling gaat,
halleluja,
wat in de psalm geschreven staat,
halleluja.
4
De Heer verleent zijn majesteit,
halleluja,
aan Davids Zoon in eeuwigheid,
halleluja.
5
Nu stijgt ons loflied op en eert,
halleluja,
de Here Christus die regeert,
halleluja.
6
De heilige Drievuldigheid,
halleluja,
zij lof en prijs in eeuwigheid,
halleluja.
GEZANG 229:
1-5
1
De dag van onze Vorst brak
aan.
Zie, Gods gezalfde Koning
gaat tot zijn hemelwoning.
Hoe zal Hij in zijn schoonheid
staan
omstraald van morgenlicht
voor 's Vaders aangezicht.
2
Hij heeft, van dood en graf
ontdaan,
het leven weergenomen.
Nu is zijn uur gekomen;
Gods paradijs zal opengaan
en heel de hemel wijd
weerkaatst zijn
heerlijkheid.
3
De Vader stelt Hem in de
troon
als Christus en als Here,
bekleed met macht en ere.
De heerschappij is aan de
Zoon,
wiens goddelijk geweld
de laatste vijand velt.
4
Wie kan zijn hoog en heilig
recht
ter wereld ooit verbreken?
Wie zal Hem tegenspreken,
die voor zijn kerk en pleit
beslecht
en haar na strijd en kruis
voert in het vaderhuis.
5
O, Heer, die onze Koning
zijt,
laat niets uw rijk
verhind'ren,
en
open voor uw kind'ren
de poorten van uw woning wijd.
Laat, met uw feestkleed aan
ons tot uw bruiloft gaan.
1
Overwinnaar, grote Koning,
alle heem'len zijn te klein,
nu Gij weerkeert naar uw
woning,
intocht houdt in uw domein.
Zou ik, Here, dan niet
juichen,
zou ik, sterv'ling, mij niet buigen
nu Gij, hoogste Majesteit,
U verheft in heerlijkheid?
2
Zie ik U ten hemel varen,
held van God, gekroond
weldra,
ingehaald door blijde
scharen
eng'len, roepend: Gloria!,
zou ik, Heer, mij dan niet
buigen,
zou ik niet van vreugde
juichen,
nu het hemels feest begon,
nu mijn Koning overwon?
3
Overal, o Zon der zonnen,
straalt Gij in uw
heerlijkheid
en voedt met uw licht de
bronnen
van de lichten wijd en zijd.
Glansrijk zijt Gij
opgestegen,
't hemels welkom klinkt U
tegen,
alle heil'gen roepen luid
't hemelse hosanna uit.
4
Zou ik, Heer, uw kelk niet
drinken,
nu ik zo uw glorie zie?
Zou mij ooit de moed
ontzinken,
nu ik uw victorie zie?
Koning, ik wil U vertrouwen,
nood noch dood kan mij
benauwen,
slechts voor U, Heer
hooggeloofd,
buig ik mij, buig ik het
hoofd.
5
Doe uw Geest ook in mij
werken,
schenk mij uw genade nu,
opdat eind'lijk ook de
sterke
vijand in mij buigt voor U.
Hef uw scepter, Heer der
heren,
overal moet Gij regeren,
geef uw heerlijk rijk ruim
baan,
maak ook mij uw onderdaan.
6
Laat Gij mij nog langer
hopen?
Doe wat ik van U begeer!
Zie, ik stel de poorten open
van mijn hart, treed binnen, Heer.
Kom, o kom, Gij Vorst der
ere,
ook bij mij moet Gij
inkeren,
onderwerp wat U nog tart
en wees koning in mijn hart!
GEZANG 231:
1-4
1
Wij knielen voor uw zetel
neer,
wij, Heer, en al uw leden,
en eren U als onze Heer
met lied'ren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe
groot,
voor U, o Godsgetuige,
o Eerstgeboren' uit de dood
zich diep eerbiedig buige!
2
Die ons, gereinigd door uw
bloed,
tot priesters hebt verheven,
en ons de hoge rang, de moed
van koningen gegeven,
U zij de roem, U zij de lof,
U de eerkroon opgedragen!
Geheel de aard' en 't
hemelhof
moet van uw eer gewagen.
3
U, die als Heer der
heerlijkheid
verreest tot heil der
volken,
verwachten wij in majesteit
eens weder op de wolken.
Hij komt, elks oog zal Hem dan
zien,
ook die Hem heeft
doorsteken!
Elk zal Hem juichend hulde
bien
of om ontferming smeken.
4
Hoe ras of traag de tijd
verdwijnt,
die dag zal zeker komen.
Het licht, dat aan de kim
verschijnt,
wordt reeds van ver
vernomen.
Ja, halleluja, ja Hij komt!
Juicht, mensen, eng'len,
samen.
Juicht met een vreugd, die 't al
verstomt,
juicht allen! Amen, amen!
GEZANG 232:
1-4
1
Gij, Jezus Christus,
opgestegen
tot hoogste heerlijkheid,
blijft ons nabij op onze
wegen;
U zij de lof gewijd.
Uw weg ging voort door smaad en
dood;
o Heer die ons uw lichaam
bood
als 't levensbrood
2
Gij, 's Vaders Zoon, ten troon
verheven,
betoont uw majesteit,
belooft voor ons verloren
leven
behoud in eeuwigheid.
Gij zijt de doodspoort
doorgegaan;
als overwinnaar opgestaan,
naamt Gij ons aan.
3
Nog is uw heerlijkheid
verborgen,
maar ons geloof vertrouwt,
dat eenmaal op de eeuw'ge
morgen
uw macht het veld behoudt.
Gij, kracht, verhuld in brood en
wijn,
wilt onze eeuw'ge spijze
zijn
en maakt ons rein.
4
Heer, open ons genadig de
ogen
en doe ons door uw Geest
het licht zien en uw naam
verhogen,
voor 't oordeel onbevreesd.
Ten troon verheven, ons
nabij,
staat Gij ons in de strijd
terzij.
Mijn kracht zijt Gij.
GEZANG 233:
1-4
1
Heer, komt in deze tijd
uw heerschappij,
het einde van de strijd,
de stad waar vrij,
uit boze droom ontwaakt,
de mensen wonen,
tot een gezin gemaakt,
Gods dochters en Gods zonen?
2
Heer, gaat Gij van ons heen,
in deze tijd?
Vermaakt Gij ons alleen
uw dienstbaarheid?
Laat Gij ons dan voorgoed
in hoop en vrezen
en mag uw vredegroet
het laatste woord niet
wezen?
3
Uit uw verborgenheid
hebt Gij vervuld
het perk van deze tijd
met Gods geduld.
Uw woord doet telkens weer
de harten branden.
Gij blijft nabij, o Heer,
met zegenende handen.
4
Gedreven door de Geest
gaan wij getroost
de weg van alle vlees,
die onverpoosd
de Zoon des mensen gaat,
te allen tijde,
tot Hij weer voor ons staat,
zoals Hij van ons scheidde.
GEZANG 234:
1-2
1
Al heeft Hij ons verlaten,
Hij laat ons nooit alleen.
Wat wij in Hem bezaten
is altijd om ons heen
als zonlicht om de bloemen
een moeder om haar kind.
Teveel om op te noemen
zijn wij door Hem bemind.
2
Al is Hij opgenomen,
houd in herinnering,
dat Hij terug zal komen,
zoals Hij van ons ging.
Wij leven van vertrouwen,
dat wij zijn majesteit
van oog tot oog aanschouwen
in alle eeuwigheid.
1
In bidden en in smeken,
maak onze harten een.
Wij hunk'ren naar een teken,
o, laat ons niet alleen.
De Heiland is getreden
aan 's Vaders rechter hand:
wij wachten hier beneden
de gaven van zijn hand.
2
Wijd open staan de deuren,
nu is de toegang vrij.
Voor wie verweesd hier
treuren
is Jezus' hulp nabij.
Al dreigen nog gevaren,
al wacht ons kruis en
strijd,
de Geest zal ons bewaren,
de Geest, die troost en
leidt.
toegevoegd aan de
Psalmberijming van 1773
Gezang 20: 1-6
1
De dag der kroning is
gekomen!
O, al gij vorsten, kust den
Zoon!
Hij heeft den helburcht
ingenomen!
De Triumfeerder stijgt ten
troon!
Aard' en hemel galmen!
Sion! Van uw psalmen
davert het heelal.
God is opgevaren!
Met gejuich der scharen!
Met bazuingeschal!
2
G' ontsloot u voor den Vorst der
ere,
o poorten der gerechtigheid!
G' ontvingt der legerscharen
Here
in zijn Midd'laarsmajesteit!
Jezus daalde neder!
Jezus keerde weder
in zijn heerlijkheid,
daar Hij voor de zijnen,
tot Hij zal verschijnen,
bidt, en plaats bereidt.
3
De glorie straalt uit dien
Behouder,
dien 't bloedig zweet werd
uitgedrukt!
De heerschappij rust op dien
schouder,
die onder 't kruishout ging
gebukt!
Dien de heid'nen hoonden,
en met doornen kroonden,
heerst als aller Heer!
Dien de wereld smaadde,
dien de vloek belaadde,
leeft, gekroond met eer!
4
In u verheugt zich thans die
Koning,
o kerk, zijn uitverkoren
bruid!
Op u, tot eeuw'ge
trouwbetoning,
strooit Hij de gaven zeeg'nend
uit!
Vier met Hem victorie
op den dag der glorie
van des Mensen Zoon,
op den dag der kroning
van den Vredekoning,
Priester, op zijn troon!
5
G' ontving die gaven, blijde
scharen,
thans geen verlaten wezen
meer!
Gij zaagt uw Heer ten hemel
varen
De Heil'ge Geest daald' op u
neer!
D' engelen daarboven,
met de heil'gen loven
God, op aard' geweest!
En de kerk beneden,
ziet zijn plaats betreden
door zijn eigen Geest!
6
Laat ons steeds hopen, bidden,
waken,
en ons versterken in ons
Hoofd!
Ook heden wil Hij vreugde
maken
aan al wie dezen Geest
gelooft!
Gij werd opgenomen,
Gij zult wederkomen,
onze Hemelvorst!
Gij stort uit den hoge
stromen op het droge,
laving aan wie dorst!
HANNA LAM LIEDEREN
LIED
327: 1-2
1
De Heer is opgetogen.
Hij steeg boven ons uit.
Wij staan met onze ogen
voor een beslagen ruit.
Daarom heeft Hij geschreven:
Ik laat je niet alleen.
Een glimlach van Zijn vrede
valt door die woorden heen.
2
De Heer is in de wolken,
onttrokken aan ons oog.
Maar Hij heeft alle volken
Zijn Koninkrijk beloofd.
Al blijft Hij nu verborgen
in teken en in taal,
straks, op de nieuwe morgen,
zien wij Hem allemaal.
LIED 124:
1
Kom, luistert allen
1
Komt, luistert allen, groot en
klein,
Wat ons de Heer
verklaarde,
Voordat Hij naar de Hemel
ging
En scheidde van deez’
aarde:
“In ’t heerlijk, hemels
Vaderhuis
daar zal Ik u
verbeiden;
Ik ga thans heen en zal voor
u,
Mijn kind’ren plaats
bereiden.”
LIED 125:
1-3
Op een lichte wolkenwagen
1
Op een lichte
wolkenwagen
Wordt de Heer van d’ aard
gedragen.
Vaart Hij op naar ’s hemels
troon,
Vaart hij op naar ’s Hemels
troon.
Alles moet voor Hem zich
buiten;
Ied’re tong Zijn lof
getuigen,
En Hem eren als Gods
Zoon,
En Hem eren als Gods
Zoon!
2
Vorsten, machten, krachten,
tronen;
Zij die ’t hemelrijk
bewonen,
Eren Jezus
heerlijkheid
Eren Jezus’
heerlijkheid.
Alle macht is Hem
gegeven;
En wat leeft en nog zal
leven,
Is tot Zijne dienst
bereid,
Is tot Zijne dienst
bereid!
3
Geeft, o zondaars, Hem uw
harten;
Klaagt, o kranken, Hem uw
smarten,
Zegt, o armen, Hem uw
nood,
Ziet, Hij stierf om u het
leven,
Rijkdom, vrede, vreugd te
geven,
Eeuwig leven na de
dood,
Eeuwig leven na de
dood!
LIED 126:
1-2
Ziet de Heer daar henenvaren
1
Ziet de Heer daar
henenvaren
Voor der jong’ren
oog,
’t welkom van de
Eng’lenscharen
wacht Hem daar
omhoog,
Als een kindje kwam hij
neder
In de stille
nacht,
Als een koning keer Hij
weder,
Die Zijn werk
volbracht.
2
Laat ons overal
verhalen;
Jezus ging van d’
aard
Naar de blijde
hemelzalen
Tot de troon, Hem
waar.
Aan Gods rechterhand
gezeten,
Ginds in
heerlijkheid,
Zal hij nimmer hen
vergeten,
Die Hij plaats
bereidt.