Hemelvaart

 

Index:

Uit:  de Oude Hervormde Bundel

Uit:  Liedboek der Kerken

Uit:  Enige Gezangen, toegevoegd aan de Psalmberijming van 1773

Uit:  Hanna Lam Liederen

Uit:  Wie zingt mee?

 

 

 

 

Oude Hervormde Bundel

LIED 68: 1-21

  Looft de Koning, alle volken!

  Looft Hem, die boven lucht en wolken

  ten troon stijgt, Hem, Gods eigen Zoon!

  Looft uw Heiland, Christenscharen,

  ziet Hem voor u ten hemel varen,

  u plaats bereiden voor Gods troon!

  Verheft zijn majesteit  met diep' eerbiedigheid,

  halleluja!

  Loof wereldrond  uit enen mond,

  loof Jezus Christus, wereldrond!

2

  Jezus, Redder onzer zielen,

  zie ons aanbiddend nederknielen,

  Lam Gods, voor ons op aard' geslacht!

  Lof en heerlijkheid en ere,

  aanbidding, dank en glorie, Here

  word' U voor eeuwig toegebracht!

  Na lijden, hoon en spot  wordt heerlijkheid ons lot.

  Halleluja!

  Gij triumfeert,  want God regeert.

  Ja, halleluja! God regeert!

Terug naar boven

 

 

LIED 69: 1-3

1

  Komt, Christ'nen, laat ons Jezus loven,

  komt, heffen wij het hart naar boven!

  Daar zit de Koning op zijn troon

  en spreidt zijn heerlijkheid ten toon.

  Voor wie gelooft is daar de schat,

  die alle heil in zich bevat.

2

  Hij is ons hoofd, wij zijn zijn leden,

  al wand'len wij nog hier beneden;

  het past ons om van stap tot stap,

  in 't land van onze vreemd'lingschap,

  vol ernst te volgen in het spoor,

  dat Jezus wees: Hij ging ons voor!

3

  Wil, Heer, in ons die ijver wekken,

  wij voelen ons naar d' aarde trekken.

  Maak Gij ons, Jezus, los van d' aard,

  trek zelf ons harte hemelwaarts,

  schenk ons de Geest, door U beloofd,

  leer ons U volgen, Heer en Hoofd!

Terug naar boven

 

 

LIED 70: 1-4

1

  Verheft u, Christ'nen, boven 't stof,

  verenigt u tot Jezus' lof,

  nu wij Hem zien verhogen.

  De luister van zijn majesteit

  straalt in het rijk der heerlijkheid,

  in aller eng'len ogen.

  Dat ook de mens zijn grootheid zing',

  daar Hij het rijksbewind ontving

  en glorierijk aanvaardde;

  Hij, schoon geen sterf'lijk oog Hem ziet,

  is 't voorwerp van 't verenigd lied

  van hemel en van aarde.

2

  Zing, Christenschaar, de schoonste stof,

  zing Jezus' naam, zing Jezus' lof:

  Hij kwam voor ons op aarde.

  Hij, uit de hemel neergedaald,

  heeft hier voor ons 't rantsoen betaald

  van goddelijke waarde.

  Al werd deez' aard, door onze schuld,

  met smart en angst en vloek vervuld,

  al staam'len onze tongen,

  hier op deez' aard, waar Jezus leed,

  waar Jezus aan Gods eis voldeed,

  hier zij zijn lof gezongen.

3

  Wij buigen ons ootmoedig neer

  voor U, gezalfde Vorst en Heer,

  om U als Koning t' eren.

  Dat uw genadeheerschappij

  al d' eeuwen door gezegend zij,

  en heil aan d' aard vermere.

  Och, dat de klank van 's Konings woord

  bij alle volken word' gehoord,

  en elk zijn beelt'nis drage!

  Wij, eeuwig aan uw dienst gewijd,

  verlangen bidden naar die tijd;

  och, dat die heileeuw dage!

4

  Ons hart, dat zich op U verlaat,

  heeft geen vervolging, hoon of smaad,

  hoe dreigend ook, te schromen:

  nu Gij regeert, is alles wel,

  Gij hebt aan wereld, dood en hel

  voor goed de macht ontnomen.

  Wij wachten 't heil, door U beloofd,

  wij zijn uw leden, Gij ons hoofd,

  Gij zult ons nooit begeven.

  Gij hebt de hemel ons bereid,

  waar wij met U in heerlijkheid

  ook eeuwig zullen leven.

Terug naar boven

 

 

LIED 71: 1-7

1

  Zingt, zingt blij te moe

  en met dank'bre tonen

  Jezus glorie toe!

  Uit het laagste stof

  klink' uws Redders lof,

  waar ook mensen wonen.

2

  Zingt des Hoogsten Zoon,

  ons van God gegeven!

  Van zijn hoge troon,

  op gena gegrond,

  stroomt voor ’t wereldrond

  eeuwig heil en leven.

3

  Die ons bij de hand

  door dit moeilijk leven

  leidt naar 't vaderland,

  en, wie op Hem bouwt,

  woord en trouwe houdt

  tot in 't eeuwig leven.

4

  Ach, ons schamel lied,

  vurig aangevangen,

  meldt uw liefde niet.

  Och, vergeef ons, Heer,

  onze dank, onz' eer,

  onze lofgezangen.

5

  Wat, wat zien w' in 't stof,

  Heiland, van uw waarde?

  Wat is hier uw lof?

  Van 't verlossingswerk,

  Jezus, ziet uw Kerk

  slechts een stip op aarde.

6

  Welk een licht hier schijn',

  wat wij heilrijks wensen,

  alles, wat wij zijn,

  zijn wij U verplicht,

  U alleen verplicht,

  Redder van de mensen!

7

  Ja, U kiest ons hart

  eeuwig tot zijn Koning!

  Onder vreugd en smart

  geld' uw liefd' ons 't meest,

  strekk' ons hart uw Geest

  eeuwig tot een woning!

Terug naar boven

 

 

LIED 72: 1-5

1

  De dag der kroning is gekomen,

  de dag van eer en heerlijkheid!

  de Heer heeft weder ingenomen

  zijn zetel na volbrachte strijd.

  Aard' en hemel zingen

  van de grote dingen,

  die Hij wrocht op aard.

  Voor der jong'ren ogen

  steeg Hij naar den hogen,

  eer, aanbidding waard.

2

  Ontsluit u voor de vorst der ere,

  gij, poorten der gerechtigheid!

  Ontvangt der legerscharen Here

  in zijne midd'laarsmajesteit!

  Jezus daalde neder,

  maar nu keert Hij weder

  in zijn heerlijkheid,

  waar Hij voor de zijnen

  tot Hij zal verschijnen

  bidt, en plaats bereidt.

3

  De Here sprak tot mijne Here:

  "Zit aan mijn rechterhand met mij."

  Dat alle hoogheid zich vernere

  voor 't machtwoord dezer heerschappij.

  Die de mensen hoonden

  en met doornen kroonden,

  leeft, gekroond met eer.

  Die de wereld smaadde

  en met vloek belaadde,

  heerst als aller Heer.

4

  Gij zaagt uw Heer ten hemel varen,

  de Heil'ge Geest daald' op u neer,

  G' ontving die gave, blijde scharen,

  thans geen verlaten wezen meer.

  d' Engelen daarboven,

  met de heil'gen, loven

  Christus, thans gekroond,

  en de Kerk beneden

  ziet zijn plaats bekleden,

  daar zijn Geest hier woont.

5

  Komt laat ons hopen, bidden, waken

  en ons versterken in ons Hoofd!

  Ook heden wil Hij vreugde maken

  voor al wie deze Geest gelooft.

  Gij stort uit den hoge

  stromen op het droge,

  laving aan wie dorst.

  Gij werd opgenomen,

  maar zult weder komen,

  's werelds Vredesvorst!

Terug naar boven

 

 

LIED 73: 1-4

1

  Wij knielen voor uw zetel neer,

  wij, Heer, en al uw leden,

  en eren U als onze Heer

  met lied'ren en gebeden.

  Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,

  voor U, o Godsgetuige,

  o eerstgeboren' uit de dood,

  zich diep eerbiedig buige!

2

  Die ons, gereinigd door uw bloed,

  tot priesters hebt verheven,

  en ons de hoge rang, de moed

  van koningen gegeven,

  U zij de roem, U zij de lof,

  U d' eerkroon opgedragen!

  Geheel deez' aard' en ’t hemelhof

  moet van uw eer gewagen.

3

  U, die als Heer der heerlijkheid

  verreest tot heil der volken,

  verwachten wij in majesteit

  eens weder op de wolken.

  Hij komt, elks oge zal hem zien,

  ook die Hem heeft doorsteken!

  Elk zal Hem juichend hulde bien,

  of om ontferming smeken.

4

  Hoe ras of traag de tijd verdwijnt,

  die dag zal zeker komen.

  Het licht, dat aan de kim verschijnt,

  wordt reeds van ver vernomen.

  Ja, halleluja, ja Hij komt!

  Juicht, mensen, eng'len, samen,

  juicht met een vreugd, die 't al verstomt,

  juicht allen! Amen, amen!

Terug naar boven

 

 

LIED 74: 1-4

1

  Gij Jezus, die ten troon verheven,

  door duizend duizenden omgeven,

  geplaatst zijt aan Gods rechterhand,

  en daar uw vreugde ziet volmaken,

  nu al die duizenden reeds smaken

  de vruchten van uw offerand.

2

  Gij ziet ook duizend duizend zielen

  hier, op uw voetbank, nederknielen,

  en, bij die duizenden, ook mij.

  Voor U, die met uw bloed en tranen

  de toegang ons tot God woudt banen,

  voor uwe voeten knielen wij.

3

  Hier op deez' aard, die wij bewonen,

  waar zond' en dood haar krachten tonen,

  hier toont G' ons, wat genade zij;

  en op deez' aard, waar Gij woudt lijden,

  en ons van zond' en dood bevrijden,

  hier zingen, hier aanbidden wij.

4

  Die eer, dat heil was ons beschoren,

  dat G' op deez' aarde werd geboren,

  Gij, die ons beter zijt dan 't licht.

  Hier zien w' uw liefde nederdalen

  en hier met al haar luister pralen

  Gods grootheid in uw aangezicht.

Terug naar boven

 

 

LIED 75: 1-3

1

  't Oog omhoog, het hart naar boven,

  hier beneden is het niet!

  't Ware leven, lieven, loven

  is maar, waar men Jezus ziet.

  Wat men hoort of ziet op aard'

  is ons kost'lijk hart niet waard;

  wil men leven, lieven, loven:

  't oog omhoog, het hart naar boven!

2

  Jezus, bron dier hemelvreugde,

  die ons hart eens smaken zal,

  wat ons ooit op aard' verheugde,

  Gij verheugt ons boven al;

  daar Gij ons reeds hier bereidt

  voor des hemels heerlijkheid,

  waar w' U eeuwig lieven, loven:

  Jezus, trek ons hart naar boven!

3

  Och, dat aller mensen tongen,

  aller eng'len zang, o Heer,

  samenstemden, samen zongen

  eeuwig tot uw lof en eer!

  Zonder einde geeft uw lof,

  Jezus, ons de rijkste stof!

  Trek tot U ons hart naar boven,

  dat w' U eeuwig lieven, loven.

 

Terug naar boven

 

 

 

GEZANGEN UIT HET LIEDBOEK DER KERKEN

GEZANG 226: 1-6

1

  Gij die der sterren schepper zijt,

  met eeuwig licht uw kind'ren leidt,

  o Christus, die de mensen redt,

  hoor naar ons innig smeekgebed.

2

  Opdat de wereld niet vergaat

  door 't duivelse bedrog en kwaad,

  geeft Gij Uzelf in liefdespijn,

  en wordt haar milde medicijn.

3

  Gij draagt aan 't harde kruis gehecht

  de zonden van de wereld weg,

  o kind der maagd dat tot ons kwam

  als onbezoedeld offerlam.

4

  Voor uw immense majesteit

  buigt alle knie zich wijd en zijd,

  buigt aarde en hemel zich ter neer

  en dient U op uw wenken, Heer.

5

  Wanneer Gij zetelt ten gericht

  ten laatste dage in het licht,

  wij bidden U dat Gij ons wilt,

  o Rechter, schutten met uw schild.

6

  Lof, eer en macht en majesteit

  zij God de Vader toegewijd,

  en God de Zoon en God de Geest,

  zoals het immer is geweest.

 

Terug naar boven

 

 

GEZANG 227: 1-5

1

  Gij maakt ons, Jezus, waarlijk vrij,

  U minnen, U begeren wij,

  God die ons aller Schepper zijt

  en mens in 't kernpunt van de tijd.

2

  Hoe heeft de liefde U vervuld,

  Gij neemt op U ons aller schuld,

  de wrede dood hebt Gij doorstaan,

  van ons het sterven weggedaan.

3

  Gij breekt de poort der hel met macht

  en voert gevang'nen uit de nacht

  in zege naar het zalig land

  en zetelt aan Gods rechterhand.

4

  Uw grote liefde drijv' U aan,

  vergeef het kwaad door ons gedaan,

  verzadig ons door 't lieflijk licht

  van uw genadig aangezicht.

5

  Ja Gij moet onze blijdschap zijn,

  ons loon voor eeuwig, licht en rein.

  Gij hooggeloofd in eeuwigheid

  zijt onze eer en heerlijkheid.

 

Terug naar boven

 

 

GEZANG 228: 1-6

Melodie

1

  Ten hemel opgevaren is, halleluja,

  Christus die Heer en Koning is, halleluja.

2

  Nu zit Hij aan Gods rechterhand, halleluja,

  heerst over hemel, zee en land, halleluja.

3

  Zie nu hoe in vervulling gaat, halleluja,

  wat in de psalm geschreven staat, halleluja.

4

  De Heer verleent zijn majesteit, halleluja,

  aan Davids Zoon in eeuwigheid, halleluja.

5

  Nu stijgt ons loflied op en eert, halleluja,

  de Here Christus die regeert, halleluja.

6

  De heilige Drievuldigheid, halleluja,

  zij lof en prijs in eeuwigheid, halleluja.

Terug naar boven

 

 

GEZANG 229: 1-5

1

  De dag van onze Vorst brak aan.

  Zie, Gods gezalfde Koning

  gaat tot zijn hemelwoning.

  Hoe zal Hij in zijn schoonheid staan

  omstraald van morgenlicht

  voor 's Vaders aangezicht.

2

  Hij heeft, van dood en graf ontdaan,

  het leven weergenomen.

  Nu is zijn uur gekomen;

  Gods paradijs zal opengaan

  en heel de hemel wijd

  weerkaatst zijn heerlijkheid.

3

  De Vader stelt Hem in de troon

  als Christus en als Here,

  bekleed met macht en ere.

  De heerschappij is aan de Zoon,

  wiens goddelijk geweld

  de laatste vijand velt.

4

  Wie kan zijn hoog en heilig recht

  ter wereld ooit verbreken?

  Wie zal Hem tegenspreken,

  die voor zijn kerk en pleit beslecht

  en haar na strijd en kruis

  voert in het vaderhuis.

5

  O, Heer, die onze Koning zijt,

  laat niets uw rijk verhind'ren,

  en  open voor uw kind'ren

  de poorten van uw woning wijd.

  Laat, met uw feestkleed aan

  ons tot uw bruiloft gaan.

Terug naar boven

 

 

GEZANG 230: 1-6

1

  Overwinnaar, grote Koning,

  alle heem'len zijn te klein,

  nu Gij weerkeert naar uw woning,

  intocht houdt in uw domein.

  Zou ik, Here, dan niet juichen,

  zou ik, sterv'ling, mij niet buigen

  nu Gij, hoogste Majesteit,

  U verheft in heerlijkheid?

2

  Zie ik U ten hemel varen,

  held van God, gekroond weldra,

  ingehaald door blijde scharen

  eng'len, roepend: Gloria!,

  zou ik, Heer, mij dan niet buigen,

  zou ik niet van vreugde juichen,

  nu het hemels feest begon,

  nu mijn Koning overwon?

3

  Overal, o Zon der zonnen,

  straalt Gij in uw heerlijkheid

  en voedt met uw licht de bronnen

  van de lichten wijd en zijd.

  Glansrijk zijt Gij opgestegen,

  't hemels welkom klinkt U tegen,

  alle heil'gen roepen luid

  't hemelse hosanna uit.

4

  Zou ik, Heer, uw kelk niet drinken,

  nu ik zo uw glorie zie?

  Zou mij ooit de moed ontzinken,

  nu ik uw victorie zie?

  Koning, ik wil U vertrouwen,

  nood noch dood kan mij benauwen,

  slechts voor U, Heer hooggeloofd,

  buig ik mij, buig ik het hoofd.

5

  Doe uw Geest ook in mij werken,

  schenk mij uw genade nu,

  opdat eind'lijk ook de sterke

  vijand in mij buigt voor U.

  Hef uw scepter, Heer der heren,

  overal moet Gij regeren,

  geef uw heerlijk rijk ruim baan,

  maak ook mij uw onderdaan.

6

  Laat Gij mij nog langer hopen?

  Doe wat ik van U begeer!

  Zie, ik stel de poorten open

  van mijn hart, treed binnen, Heer.

  Kom, o kom, Gij Vorst der ere,

  ook bij mij moet Gij inkeren,

  onderwerp wat U nog tart

  en wees koning in mijn hart!

 

Terug naar boven

 

 

GEZANG 231: 1-4

1

  Wij knielen voor uw zetel neer,

  wij, Heer, en al uw leden,

  en eren U als onze Heer

  met lied'ren en gebeden.

  Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,

  voor U, o Godsgetuige,

  o Eerstgeboren' uit de dood

  zich diep eerbiedig buige!

2

  Die ons, gereinigd door uw bloed,

  tot priesters hebt verheven,

  en ons de hoge rang, de moed

  van koningen gegeven,

  U zij de roem, U zij de lof,

  U de eerkroon opgedragen!

  Geheel de aard' en 't hemelhof

  moet van uw eer gewagen.

3

  U, die als Heer der heerlijkheid

  verreest tot heil der volken,

  verwachten wij in majesteit

  eens weder op de wolken.

  Hij komt, elks oog zal Hem dan zien,

  ook die Hem heeft doorsteken!

  Elk zal Hem juichend hulde bien

  of om ontferming smeken.

4

  Hoe ras of traag de tijd verdwijnt,

  die dag zal zeker komen.

  Het licht, dat aan de kim verschijnt,

  wordt reeds van ver vernomen.

  Ja, halleluja, ja Hij komt!

  Juicht, mensen, eng'len, samen.

  Juicht met een vreugd, die 't al verstomt,

  juicht allen! Amen, amen!

 

Terug naar boven

 

 

GEZANG 232: 1-4

1

  Gij, Jezus Christus, opgestegen

  tot hoogste heerlijkheid,

  blijft ons nabij op onze wegen;

  U zij de lof gewijd.

  Uw weg ging voort door smaad en dood;

  o Heer die ons uw lichaam bood

  als 't levensbrood

2

  Gij, 's Vaders Zoon, ten troon verheven,

  betoont uw majesteit,

  belooft voor ons verloren leven

  behoud in eeuwigheid.

  Gij zijt de doodspoort doorgegaan;

  als overwinnaar opgestaan,

  naamt Gij ons aan.

3

  Nog is uw heerlijkheid verborgen,

  maar ons geloof vertrouwt,

  dat eenmaal op de eeuw'ge morgen

  uw macht het veld behoudt.

  Gij, kracht, verhuld in brood en wijn,

  wilt onze eeuw'ge spijze zijn

  en maakt ons rein.

4

  Heer, open ons genadig de ogen

  en doe ons door uw Geest

  het licht zien en uw naam verhogen,

  voor 't oordeel onbevreesd.

  Ten troon verheven, ons nabij,

  staat Gij ons in de strijd terzij.

  Mijn kracht zijt Gij.

Terug naar boven

 

 

GEZANG 233: 1-4

1

  Heer, komt in deze tijd

  uw heerschappij,

  het einde van de strijd,

  de stad waar vrij,

  uit boze droom ontwaakt,

  de mensen wonen,

  tot een gezin gemaakt,

  Gods dochters en Gods zonen?

2

  Heer, gaat Gij van ons heen,

  in deze tijd?

  Vermaakt Gij ons alleen

  uw dienstbaarheid?

  Laat Gij ons dan voorgoed

  in hoop en vrezen

  en mag uw vredegroet

  het laatste woord niet wezen?

3

  Uit uw verborgenheid

  hebt Gij vervuld

  het perk van deze tijd

  met Gods geduld.

  Uw woord doet telkens weer

  de harten branden.

  Gij blijft nabij, o Heer,

  met zegenende handen.

4

  Gedreven door de Geest

  gaan wij getroost

  de weg van alle vlees,

  die onverpoosd

  de Zoon des mensen gaat,

  te allen tijde,

  tot Hij weer voor ons staat,

  zoals Hij van ons scheidde.

Terug naar boven

 

 

GEZANG 234: 1-2

Melodie

1

  Al heeft Hij ons verlaten,

  Hij laat ons nooit alleen.

  Wat wij in Hem bezaten

  is altijd om ons heen

  als zonlicht om de bloemen

  een moeder om haar kind.

  Teveel om op te noemen

  zijn wij door Hem bemind.

2

  Al is Hij opgenomen,

  houd in herinnering,

  dat Hij terug zal komen,

  zoals Hij van ons ging.

  Wij leven van vertrouwen,

  dat wij zijn majesteit

  van oog tot oog aanschouwen

  in alle eeuwigheid.

Terug naar boven

 

 

GEZANG 235: 1-2

1

  In bidden en in smeken,

  maak onze harten een.

  Wij hunk'ren naar een teken,

  o, laat ons niet alleen.

  De Heiland is getreden

  aan 's Vaders rechter hand:

  wij wachten hier beneden

  de gaven van zijn hand.

2

  Wijd open staan de deuren,

  nu is de toegang vrij.

  Voor wie verweesd hier treuren

  is Jezus' hulp nabij.

  Al dreigen nog gevaren,

  al wacht ons kruis en strijd,

  de Geest zal ons bewaren,

  de Geest, die troost en leidt.

Terug naar boven

 

 

 

ENIGE GEZANGEN

toegevoegd aan de Psalmberijming van 1773

 

Gezang 20: 1-6

1

  De dag der kroning is gekomen!

  O, al gij vorsten, kust den Zoon!

  Hij heeft den helburcht ingenomen!

  De Triumfeerder stijgt ten troon!

  Aard' en hemel galmen!

  Sion! Van uw psalmen

  davert het heelal.

  God is opgevaren!

  Met gejuich der scharen!

  Met bazuingeschal!

2

  G' ontsloot u voor den Vorst der ere,

  o poorten der gerechtigheid!

  G' ontvingt der legerscharen Here

  in zijn Midd'laarsmajesteit!

  Jezus daalde neder!

  Jezus keerde weder

  in zijn heerlijkheid,

  daar Hij voor de zijnen,

  tot Hij zal verschijnen,

  bidt, en plaats bereidt.

3

  De glorie straalt uit dien Behouder,

  dien 't bloedig zweet werd uitgedrukt!

  De heerschappij rust op dien schouder,

  die onder 't kruishout ging gebukt!

  Dien de heid'nen hoonden,

  en met doornen kroonden,

  heerst als aller Heer!

  Dien de wereld smaadde,

  dien de vloek belaadde,

  leeft, gekroond met eer!

4

  In u verheugt zich thans die Koning,

  o kerk, zijn uitverkoren bruid!

  Op u, tot eeuw'ge trouwbetoning,

  strooit Hij de gaven zeeg'nend uit!

  Vier met Hem victorie

  op den dag der glorie

  van des Mensen Zoon,

  op den dag der kroning

  van den Vredekoning,

  Priester, op zijn troon!

5

  G' ontving die gaven, blijde scharen,

  thans geen verlaten wezen meer!

  Gij zaagt uw Heer ten hemel varen

  De Heil'ge Geest daald' op u neer!

  D' engelen daarboven,

  met de heil'gen loven

  God, op aard' geweest!

  En de kerk beneden,

  ziet zijn plaats betreden

  door zijn eigen Geest!

6

  Laat ons steeds hopen, bidden, waken,

  en ons versterken in ons Hoofd!

  Ook heden wil Hij vreugde maken

  aan al wie dezen Geest gelooft!

  Gij werd opgenomen,

  Gij zult wederkomen,

  onze Hemelvorst!

  Gij stort uit den hoge

  stromen op het droge,

  laving aan wie dorst!

 

Terug naar boven

 

 

 

HANNA LAM LIEDEREN

 

LIED 327: 1-2

1

  De Heer is opgetogen.

  Hij steeg boven ons uit.

  Wij staan met onze ogen

  voor een beslagen ruit.

  Daarom heeft Hij geschreven:

  Ik laat je niet alleen.

  Een glimlach van Zijn vrede

  valt door die woorden heen.

2

  De Heer is in de wolken,

  onttrokken aan ons oog.

  Maar Hij heeft alle volken

  Zijn Koninkrijk beloofd.

  Al blijft Hij nu verborgen

  in teken en in taal,

  straks, op de nieuwe morgen,

  zien wij Hem allemaal.

Terug naar boven

 

 

 

WIE ZINGT MEE?

 

LIED 124: 1 Kom, luistert allen

1

  Komt, luistert allen, groot en klein,

  Wat ons de Heer verklaarde,

  Voordat Hij naar de Hemel ging

  En scheidde van deez’ aarde:

  “In ’t heerlijk, hemels Vaderhuis

  daar zal Ik u verbeiden;

  Ik ga thans heen en zal voor u,

  Mijn kind’ren plaats bereiden.”

 

Terug naar boven

 

 

LIED 125: 1-3 Op een lichte wolkenwagen

1

  Op een lichte wolkenwagen

  Wordt de Heer van d’ aard gedragen.

  Vaart Hij op naar ’s hemels troon,

  Vaart hij op naar ’s Hemels troon.

  Alles moet voor Hem zich buiten;

  Ied’re tong Zijn lof getuigen,

  En Hem eren als Gods Zoon,

  En Hem eren als Gods Zoon!

2

  Vorsten, machten, krachten, tronen;

  Zij die ’t hemelrijk bewonen,

  Eren Jezus heerlijkheid

  Eren Jezus’ heerlijkheid.

  Alle macht is Hem gegeven;

  En wat leeft en nog zal leven,

  Is tot Zijne dienst bereid,

  Is tot Zijne dienst bereid!

3

  Geeft, o zondaars, Hem uw harten;

  Klaagt, o kranken, Hem uw smarten,

  Zegt, o armen, Hem uw nood,

  Ziet, Hij stierf om u het leven,

  Rijkdom, vrede, vreugd te geven,

  Eeuwig leven na de dood,

  Eeuwig leven na de dood!

 

Terug naar boven

 

 

LIED 126: 1-2 Ziet de Heer daar henenvaren

1

  Ziet de Heer daar henenvaren

  Voor der jong’ren oog,

  ’t welkom van de Eng’lenscharen

  wacht Hem daar omhoog,

  Als een kindje kwam hij neder

  In de stille nacht,

  Als een koning keer Hij weder,

  Die Zijn werk volbracht.

2

  Laat ons overal verhalen;

  Jezus ging van d’ aard

  Naar de blijde hemelzalen

  Tot de troon, Hem waar.

  Aan Gods rechterhand gezeten,

  Ginds in heerlijkheid,

  Zal hij nimmer hen vergeten,

  Die Hij plaats bereidt.

 

Terug naar boven