Psalm 149


1   Halleluja! laat opgetogen
een nieuw gezang den Heer verhogen.
laat allen die Gods naam belijden
zich eensgezind verblijden.
Volk van God, loof Hem die u schiep;
Israël, dank Hem die u riep.
Trek, Sion, in een blijde stoet
uw Koning tegemoet.

2   Laat het een hoge feestdag wezen.
De naam des Heren wordt geprezen
met het aloude lied der vaad'ren.
De heil'ge reien naad'ren.
En zo danst in het morgenlicht
heel Gods volk voor zijn aangezicht
en slaat de harp en roert de trom
in 's Heren heiligdom.

3   De Heer gedenkt in gunst de zijnen.
Hij kroont de zwakken en de kleinen.
Hij kent de stillen in den lande,
het heil is nu ophanden.
Weest verheugd, die den Heer verbeidt,
nu Hij komt en u zelf bevrijdt.
Prijst dan zijn naam bij dag en nacht
en roemt zijn grote macht.

4   Gods lof zal in hun lied weerklinken.
En in hun rechterhand zal blinken
een zwaard dat voor de trots der volken
Gods wrake zal vertolken.
De tirannen die God weerstaan
zullen zij in de boeien slaan.
Zij juichen, nu het bruut geweld
voorgoed wordt neergeveld.

5   Nu zal, gelijk er staat geschreven,
Gods volk in volle vrede leven.
De boze vijand is verslagen.
Prijs 's Heren welbehagen!
Na het duister der wereldnacht
blinkt de luister van Gods geslacht.
Hemel en aarde stemmen saam
en prijzen 's Heren naam.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)