1 | O Here, hoor naar mijn gebeden, |
zie mij als smeek'ling tot U treden, | |
verhoor mij, God, die trouw betoont, | |
die ieder richt naar recht en reden, | |
die boven ons als koning troont. |
2 | Ik nader U, het hoofd gebogen. |
Gij kunt, o Heer, geen kwaad gedogen, | |
ga met uw knecht niet in 't gericht, | |
doe hem niet weg van voor uw ogen; | |
wie is rechtvaardig in uw licht? |
3 | De vijand staat mij naar het leven, |
heeft tegen mij de hiel geheven. | |
O God, ik ben in nood en pijn. | |
Wil niet mijn leven overgeven | |
aan 't donker waar de doden zijn. |
4 | Verward, o Heer, zijn mijn gedachten. |
Ik ben aan 't einde van mijn krachten | |
en alle moed ontzonk mijn hart. | |
Als Gij niet luistert naar mijn klachten, | |
dan is het duister dicht en zwart. |
5 | Ik denk, o Heer, aan vroeger dagen, |
toen Gij de vijand hebt geslagen. | |
hoe waart Gij toen uw volk nabij. | |
Gij hebt het door de dood gedragen | |
en door uw hand werd Israël vrij. |
6 | Ik strek naar U mijn beide handen. |
Maak in mijn nood mij niet te schande | |
voor 't oog van wie mijn ziel benart. | |
Als dorstig land, het zonverbrande, | |
zo smacht naar U, o Heer, mijn hart. |
7 | Snel mij te hulp, wil mij verhoren. |
Doe mij uw aangezicht weer gloren | |
voordat ik reddeloos bezwijk, | |
voordat ik word als wie verloren | |
afdaalden in het dodenrijk. |
8 | Laat 's morgens uw genade dagen, |
voor ogen die het donker zagen. | |
Ik bouw op U en anders geen. | |
Wijs mij de weg van uw behagen, | |
mijn ziel wacht het van U alleen. |
9 | Gij zijt mijn God, sta mij ter zijde, |
mijn toevlucht als zij mij bestrijden. | |
Leer mij uw wil, reik mij uw hand. | |
Uw goede Geest zij mijn geleide; | |
voer mij in een geëffend land. |
10 | Heer, om uws naams wil, laat mij leven! |
Wil in uw trouw mij niet begeven. | |
Verdelg hem die mij lagen legt, | |
weersta hen die mij wederstreven, | |
want, Heer mijn God, ik ben uw knecht. | |
Terug naar boven | |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)