1 | Bescherm mij, Heer, behoed mijn leven, |
dat door geweld wordt overmand. | |
Bedwing hen die naar onrecht streven, | |
wier strijdlust elke dag ontbrandt. |
2 | Bescherm mij en bewaar mijn gangen. |
Als adders spuwen zij venijn. | |
Hun tong is scherp als die van slangen. | |
Laat mij bij U geborgen zijn. |
3 | Zij maken in hun hoogmoed plannen, |
beramen in hun hart geweld, | |
bewaar mij voor wie netten spannen | |
en vallen hebben opgesteld. |
4 | Mijn God, zeg ik, Gij kunt het keren, |
hoor naar mijn stem die tot U schreit. | |
Sterke Verlosser, Here, Here, | |
mijn helm en pantser in de strijd. |
5 | Laat al hun plannen schipbreuk lijden. |
Doorkruis hun wensen, grote God. | |
Zij rukken aan van alle zijden. | |
Verijdel Gij hun sluw complot. |
6 | Doe, Heer, het kwaad waarvan zij dromen |
en van hun lippen het venijn | |
als vlammen op hen nederkomen | |
en als een vuur rondom hen zijn. |
7 | Vang z' in de netten die zij spannen, |
hun eigen valkuil zij hun graf. | |
Heer, wil de lasteraars verbannen, | |
straf de geweldenaren af. |
8 | Ik weet: de Heer zal vonnis wijzen; |
't verdrukte volk wordt opgericht. | |
In recht hersteld zal het Hem prijzen | |
en wonen voor zijn aangezicht. | |
Terug naar boven | |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)