Psalm 138


1   U loof ik, Heer, met hart en ziel,
in eerbied kniel ik voor U neder.
Ja, in de tegenwoordigheid
der goden wijd ik U mijn beden.
Naar 't heiligdom waar Gij vertoeft
hef ik het hoofd, ik zal U prijzen.
Gij zult, o Here, wijd en zijd
uw heerlijkheid en trouw bewijzen.

2   Ten dage dat ik riep hebt Gij
gehoord naar mij en kracht gegeven.
Als ik welhaast ten offer viel,
hebt Gij mijn ziel weer doen herleven.
Al wat op aarde macht bezit,
eenmaal aanbidt het U, o Here!
Als Gij hun 't woord van uw verbond
met eigen mond hebt willen leren.

3   Dan zingen zij, in God verblijd,
aan Hem gewijd, van 's Heren wegen.
Groot is des Heren heerlijkheid,
zijn majesteit ten top gestegen.
Hij slaat, ofschoon oneindig hoog,
op hem het oog die need'rig knielen.
Maar ziet van ver met gramschap aan
de eigenwaan van trotse zielen.

4   Als, ik omringd door tegenspoed,
bezwijken moet, schenkt Gij mij leven.
Wanneer mijn vijands toorn ontbrandt,
uw rechterhand zal redding geven.
De Heer is zo getrouw als sterk,
Hij zal zijn werk voor mij voleinden.
Verlaat niet wat uw hand begon,
o Levensbron, wil bijstand zenden.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)