1 | Heer, denk aan David en zijn eed. |
Eens riep hij de geduchte naam | |
van Jakobs sterke helper aan, | |
gedenk aan David en het leed | |
dat hij voor U heeft uitgestaan. |
2 | Geen vrede kwam den koning toe, |
geen woning ter verlustiging, | |
geen plek waar hij ter ruste ging, | |
zolang zijn Heer geen vaste voet | |
op aarde had, geen vestiging. |
3 | Efratha heeft uw naam gemeld, |
het veld weerklonk: de Heer is daar! | |
Kom ga nu mee ter bedevaart; | |
nu staat zijn zetel opgesteld | |
waar Davids mare wordt bewaard. |
4 | Zo zal ik naar Gods woning gaan |
en buigen voor zijn groot gezag | |
en juichen dat ik leven mag, | |
zo zal ik voor mijn Koning staan, | |
Hem prijzen op zijn kroningsdag! |
5 | Hij zet zijn voeten op de nek |
van alle macht en majesteit. | |
Houd in gedachten t' allen tijd, | |
dat deze afgeperkte plek | |
aan Hem, aan God, is toegewijd. |
6 | Sta op, o Heer, ga ons vooraan |
tot waar uw voet een voetbank vond, | |
Gij en de ark van uw verbond. | |
Laat hier uw priesters voor U staan | |
en hoor het loflied uit hun mond. |
7 | Recht is het kleed van heiligheid, |
daar zijn uw priesters mee bekleed, | |
wees dan, o God, tot recht gereed, | |
geef uw Gezalfde levenstijd, | |
gedenk aan David, aan zijn leed. |
8 | Aan hem, aan uw gezalfde zoon, |
hebt Gij gezworen bij uw eer; | |
"Bewaart uw nageslacht mijn leer, | |
zij zullen zitten op uw troon | |
in aller tijden ommekeer". |
9 | Sion is van den Heer voorgoed, |
Hij heeft het aan zijn eer gewijd; | |
"Hier is Mijn rust in eeuwigheid, | |
hier geef Ik brood in overvloed | |
en spijze alwie honger lijdt! |
10 | Daar staat de troon al opgericht, |
daar zetelt de gezalfde Zoon, | |
in Davids stad, op Davids troon, | |
al wie Hem haatten schamen zich | |
en bloeien zal zijn koningskroon!" | |
Terug naar boven | |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)