Psalm 129


1   Zij hebben immer van mijn jeugd af aan,
zo zegge Israël, zij hebben immer,
reeds van mijn vroegste jeugd, mij leed gedaan,
maar overweldigd hebben zij mij nimmer.

2   Zij trokken op mijn rug met harde nijd
hun lange voren, ploegden diepe wonden.
Maar God, die recht doet, Hij heeft mij bevrijd,
verbrak de boeien, waarmee zij mij bonden.

3   Laat schaamrood vluchten al wie Sion haat,
laat hen gelijk het gras zijn op de daken,
dat dort, voor iemand er de hand aan slaat,
dat in de oogst geen maaier aan zal raken.

4   Haters van Sion, zo zij dan uw lot,
dat die voorbijgaan u niet zullen eren,
niet "vrede" zeggen, niet: "U zeegne God".
"Wij zegenen u in de naam des Heren!"
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)