Psalm 127
1
Wanneer de Heer het huis niet bouwt,
is, alle metselwerk ten spijt,
de opbouw niets dan ijdelheid.
Wanneer de Heer de wacht niet houdt,
geen wachter, die de vijand keert,
geen stadsmuur die zijn aanval weert.
2
Voor dag en dauw reeds op te staan
en op te zijn tot 's avonds laat,
hard werken voor slechts weinig baat
en schamel brood, 't is niets dan waan.
Hij geeft het immers wie Hij mint,
als in de slaap, als aan een kind.
3
Zie, kind'ren zijn een gave Gods,
waarmee de moeder wordt beloond,
waarmee de vader wordt gekroond.
Als scherpe pijlen waar, vol trots,
een weerbaar man zich op verheugt,
zo zijn de zonen van de jeugd.
4
Gelukkig hij die in de strijd
zijn koker vol met pijlen draagt.
Gelukkig hij, die wordt geschraagd
door zonen, tot zijn hulp bereid.
Al pocht de vijand in de poort,
vrijmoedig staat hij hem te woord.
Terug naar boven
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)