Psalm 114
1
Toen Israël uit Egypteland ging,
Jakob zijn vrijheid vol vreugde ontving,
zij `t vreemde land ontkwamen,
werd Juda aan de Heere toegewijd,
werden tot rijk van Gods volkomenheid
al Israël stammen samen.
2
Dit zag de zee en zij vluchtte ontdaan,
achterwaarts wendde zich toen de Jordaan
daar God zijn macht deed gelden.
Als rammen sprongen bergen, vast gegrond,
plotseling op, de heuvels in het rond
als lammeren in de velden.
3
Waarom, o zee, liet gij vluchtend ruim baan?
Wat overkwam toch uw waat'ren, Jordaan?
dat zij zich eensklaps scheidden?
Gij trotse bergen, heuvels vast gegrond,
waarom sprongt gij als rammen in het rond,
als lammeren in de weide?
4
Beef dan, gij aarde, voor Israëls Heer,
krimp voor zijn aanschijn en buig u terneer,
laat u door God bedwingen
die water wellen deed uit de woestijn
en uit de harde steenrots een fontein
van lafenis ontspringen.
Terug naar boven
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)