1 | De Here God heeft tot mijn heer gesproken; |
"Zit aan mijn rechterhand, Ik houd gericht. | |
Ik zal uw vijand slaan, tot hij gebroken | |
als voetbank aan uw voeten nederligt". |
2 | Hij reikt u zelf de scepter van de zege. |
Van Sion uit bedwingt uw heerschapij | |
des vijands trots. Uw volk trekt allerwege | |
vrijwillig op, staat in de slag u bij. |
3 | Zie, uit de moederschoot van 't morgengrauwen |
brengt u de bloem van heel het volk zijn groet | |
in heil'ge feestdos, ja 't zal om u dauwen | |
van levenslust en jeugdig' overmoed. |
4 | De Heer heeft onherroepelijk gezworen, |
dat gij als Melchizedek zijt gewijd. | |
Voorgoed zal u het priesterschap behoren. | |
De Heer is met u, Hij beslecht het pleit. |
5 | Over de volken zal hij oordeel spreken. |
Hij richt een slachting aan op 't wijde veld- | |
en op zijn tocht lest hij uit koele beken | |
zijn dorst, en heft het hoofd op als een held. | |
Terug naar boven | |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)