3 | "Laat onrechtvaardigen hem richten, |
laat goddelozen hem betichten | |
en laat hem schuldig zijn bevonden. | |
Worde zijn smeekgebed tot zonde, | |
worde zijn leven ras verteerd, | |
een ander met zijn ambt geëerd. |
4 | Verwees zijn kroost, verweeuw zijn gade, |
laat op genade of ongenade | |
zijn kind'ren bedelen en dolen | |
en opgejaagd zijn uit hun holen. | |
Worde al wat hij had vergaard | |
geplunderd en verbeurd verklaard. |
7 | Hij kende deernis noch erbarmen, |
vervolgde tot de dood de armen. | |
Laat hem zegen en vloek beseffen. | |
Vloek had hij lief, dat vloek hem treffe. | |
De zegening verfoeide hij, | |
zegening ga aan hem voorbij. |
9 | O trouwe Heer, die hebt gegeven |
de kennis van uw naam ten leven, | |
zij nu voor mij die naam het teken | |
dat Gij tot mij in gunst wilt spreken | |
en rijk in goedertierenheid | |
naar uw beloften mij bevrijdt. |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)