Psalm 101


1   Ik wil, Heer, in mijn lied de zegeningen
van goedheid en gerechtigheid bezingen.
Aan U, Heer, wijd ik nu en levenslang
mijn psalmgezang.

2   Ik let op reine harten, rechte daden,
Heer, wanneer komt Gij tot mij in genade?
Dan leef ik met de mijnen voor altijd
in zuiverheid.

3   Onrecht en schande, afval van den Here,
ik haat het, ja ik zal het van mij weren.
Ik wil niet kennen wie zijn boze hart
in 't kwaad verwart.

4   Verdelgen zal ik uit het land de kwaden,
die heimelijk hun naasten durven smaden,
in wier verharde hart de trots gebiedt,
ik duld hen niet.

5   Al wie zich rein van hart en handen tonen,
zullen mij dienen, mogen bij mij wonen,
terwijl ik toornig de bedriegers wijs
uit mijn paleis.

6   Geen goddelozen zijn voor mij verborgen.
Ik zetel ten gerichte elke morgen.
Ik delg de bozen uit, dat Sion zij
van onrecht vrij.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)