Psalm 95


1   Steekt nu voor God de loftrompet,
Hem die ons in de vrijheid zet.
Komt voor zijn aanschijn met verblijden.
Brengt Hem de dank van al wat leeft,
Hem, die ons heil gegrondvest heeft.
Viert Hem, de koning der getijden.

2   Groot God is Hij, Hij strijdt vooraan,
de goden zijn Hem onderdaan;
de hoge bergen houdt Hij staande.
Het hart der aard' is in zijn hand.
Hij riep de zee, Hij schiep het land.
Hij is het, die de weg ons baande.

3   Komt, werpen wij ons voor den Heer
die ons gemaakt heeft biddend neer,
wij, die het volk zijn van zijn weide.
Want onze God, Hij gaat ons voor,
Hij trekt met ons de diepte door.
Zijn hand zal ons als schapen leiden.

4   Nog heden, hoort zijn stem die zweert;
Laat niet uw hart zich onbekeerd
verharden, als in Mozes' dagen.
Toen hebben tegen Mij getwist,
mijn goedheid acht'loos uitgewist
uw vaadren die mijn werken zagen.

5   Ik heb reeds lang aan dit geslacht
met toorn en tegenzin gedacht:
dit volk, het luistert naar geen rede.
Hun wegen hebben zij verward;
wie dwalen blijft, ver van mijn hart,
zal nimmer komen tot mijn vrede.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)