3 | Men legt mijn lichaam aanstonds af |
bij de verslagenen, bij allen | |
die aan de dood zijn toegevallen | |
en naamloos liggen in het graf. | |
Voor U, o Heer, zijn zij verleden. | |
Zij zijn van uw hand afgesneden. |
4 | Gij werpt mij in de afgrond neer, |
in duisternis, in barre vloeden. | |
Gij geeft mij over aan het woeden | |
van alle elementen, Heer. | |
Uw grimmigheid heeft mij bedolven. | |
Ik word verbrijzeld door uw golven. |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)