Psalm 83


1   Zwijg niet, o God, verhef uw woord,
laat niet de vijand ongestoord
uw erfdeel en uw naam vervloeken.
Zult Gij niet met uw toorn bezoeken
uw haters, die zich hoog verheffen,
om hen met smaad en daad te treffen?

2   De lagen, voor uw volk gelegd,
ze zijn een aanslag op het recht,
men staat uw natie naar het leven.
O Heer, zult Gij hen niet begeven!
Men wil uw volk ten dode doemen,
niemand mag zelfs zijn naam meer noemen.

3   Al wat zich tot geweld verbindt
is opgestaan om eensgezind
uw naam, Heer, uit het land te weren.
De knechten en de grote heren
hebben met haat uw volk omgeven,
hoewel zij van uw goedheid leven.

4   Sla hen terneer als in de tijd
dat Gideon uittoog ten strijd,
toen vorsten talloos U bestreden,
want in de woonplaats van uw vrede
wil men de oorlogsfakkel zwaaien.
Heer, laat hun haan geen koning kraaien.

5   Maak hen, mijn God, als waaiend kaf
en schroei hen van de hoogten af!
Laat vuur en wind hen achtervolgen.
Sla hen, o Heer, zozeer verbolgen
dat zij, door uw tempeest geslagen,
in 't stof vernederd naar U vragen.

6   Ja, laten zij van stonde aan
met heel hun macht te gronde gaan,
opdat zij eens voor altijd weten
dat Gij in hoogheid zijt gezeten,
en dat Gij, Allerhoogste, Here,
regeert en eeuwig zult regeren.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)