Psalm 64


1   Behoed mij, Heer, hoor naar mijn klagen!
De vijand trekt mij tegemoet.
Al wat er woelt en onrecht doet
is tegen mij, legt mij zijn lagen.
Doe redding dagen!

2   Hun tong is als een scherpe degen,
hun woord is als een pijl gepunt
op mijn onschuldig hart gemunt.
Zij zijn in hinderlaag gelegen
langs al mijn wegen.

3   Zij zeggen: "Laat ons strikken spannen,
geen ziet ze, geen die ons verraadt!"
Zij zijn voortdurend uit op kwaad
en pochen op hun slinkse plannen
mij t' overmannen.

4   Wie zal hun listig hart doorgronden?
Daar treedt de Heer hun tegemoet.
Hoe zijn zij in hun overmoed
door zijn geduchte pijl gevonden!
Zie toch hun wonden!

5   Het vlijmscherp wapen dat zij smeedden,
hun tong, het werktuig van hun macht,
heeft nu henzelf ten val gebracht.
God sloeg hen, zij zijn zonder vrede-
door elk gemeden.

6   Lof zij den Heer! Laat elk Hem vrezen
en spreken van zijn grote daad.
Oprechten mogen vroeg en laat
schuilen bij Hem en vrolijk wezen.
God zij geprezen.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)