1 |
O God, die ons verstoten had, |
|
die niet meer hoorde als men bad, |
|
uw gramschap deed ons ondergaan; |
|
herstel ons, hoor ons weder aan. |
|
Gij hebt, o Heer, ons land gekloofd, |
|
Gij hebt het van zijn kracht beroofd. |
|
Genees zijn dodelijke wonde, |
|
want het gaat wankelend te gronde. |