Psalm 58


1   Gij hoge raad, bijeengekomen
om recht te doen, spreekt gij wel recht?
Wordt zo door u het pleit beslecht?
Veeleer is 't onrecht toegenomen.
Uw handen wegen het geweld,
dat sinds gij spreekt op aarde geldt.

2   De mensen die zich van God keren,
dwalen sinds zij geboren zijn.
Zij zijn als slangen vol venijn,
door geen belezer te bezweren,
doof voor de tonen van de fluit.
Breek Gij, o God, hun tanden uit.

3   Laat hen als water snel verzinken,
als stro in wind verloren gaan.
Heer, wil hun pijlen nederslaan.
Verdelg hen eer hun stem zal klinken.
Voordat het zonlicht voor hen daagt
heeft hen uw toorn al weggevaagd.

4   Uw knechten zullen zich verblijden;
het is uw wraak die leven doet.
Verloren gaat schuldig bloed.
Godslasteraars hebt Gij doen lijden.
Gewis, God spreekt zijn recht op aard,
zijn loon wordt voor zijn knecht bewaard.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)