Psalm 57


1   Wees mij genadig, Heer, wees mij nabij,
want bij U schuil ik, sta mij toch terzij,
alleen bij U weet ik mijn ziel geborgen.
In uwer vleug'len schaduw berg ik mij,
tot d' onheilsnacht wijkt voor de nieuwe morgen.

2   Ik roep tot God, de heerser van 't heelal,
de Here, die 't voor mij voleinden zal;
Hij zal zijn redding zenden, mij bevrijden
van allen die bedacht zijn op mijn val.
Zijn waarheid en zijn trouw staan mij terzijde.

3   Te midden van de leeuwen lig ik neer.
Geweldenaars gaan tegen mij tekeer,
vuurspuwend en met tongen scherp als zwaarden.
Verhef U boven alle heem'len, Heer,
uw heerlijkheid zij over heel de aarde.

4   Zij hebben mij een valstrik uitgezet,
maar God bevrijdt mijn voeten uit het net.
Zij hebben mij arglistig met hun allen
een kuil gegraven, maar ik ben gered
en zij zijn reddeloos erin gevallen.

5   In U, Heer, heeft mijn hart zijn zekerheid,
U wil ik loven, die mij hebt bevrijd.
Ziel, maak u op, den Here groot te maken,
gij harp en lier, toon dat gij vrolijk zijt,
doe met uw lied het morgenlicht ontwaken.

6   Ik breng, o Heer, voor heel de wereld eer
aan U, van wien ik zingend profeteer.
Uw gunst en trouw zijn hemelhoog verheven.
Verhef U boven alle heem'len, Heer,
uw heerlijkheid zij over alle leven!
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)