1 | De dwaas zegt in zijn hart: "Er is geen God", |
en ieder doet wat goed is in zijn ogen. | |
't Gebinte van het leven wordt bewogen, | |
de zonde woekert, ieder drijft de spot | |
met Gods gebod. |
2 | De Heer ziet uit de hemel, of nog een |
de wijsheid heeft om naar zijn woord te horen, | |
of een Hem zoekt. Geen wil zich aan Hem storen. | |
Geen mens die goed doet in de wereld, neen, | |
God vindt er geen. |
3 | Is er op aard geen spoor van inzicht meer |
bij hen die in het kwaad behagen vinden, | |
hen die mijn volk als was het brood verslinden? | |
Zij roepen God niet aan, zij roven d' eer | |
van God de Heer. |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)