Psalm 36


1   De zonde die de zondaars vleit
doet zacht en vol arglistigheid
diep in hun hart zich horen.
Zij vrezen niet voor God den Heer,
en hun geweten spreekt niet meer,
zij zijn aan 't kwaad verloren.
Vol list en leugen is hun woord,
zij laten door de schijn bekoord
wat goed is achterwege.
Bij nacht nog zinnen zij op kwaad,
zij hebben hun verdorven staat,
de boosheid lief gekregen.

2   Uw heil is als de hemel hoog,
uw trouw verheft zich voor ons oog
tot in de hoogste wolken.
Uw recht is als de bergen vast,
uw oordeel als de vloed die wast,
tot schrik voor alle volken.
Uw gunst alleen maakt waarlijk vrij,
ja, over mens en dier wilt Gij
alom uw vleug'len spreiden.
Bij U te wonen, Heer, is goed,
met spijs en drank in overvloed
wilt Gij ons hart verblijden.

3   Bij U, Heer, is de levensbron,
Gij doet ons klaarder dan de zon
het licht der wereld schouwen.
Schenk toch uw heil dat leven doet
en wees voor wie U kennen goed,
bevestig ons vertrouwen.
geef dat ik niet door 't ruw geweld
der goddelozen word geveld,
beschaam hun trotse zielen.
Maar zie, daar storten zij al neer,
men stoot ze om, zij zijn niet meer:
zij liggen, waar zij vielen.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)