2 |
Nu heb ik, Heer, mijn zonde U beleden; |
|
ik weet dat ik uw wet heb overtreden. |
|
Ik was ontrouw, ik was van kwaad vervuld, |
|
maar Gij vergaaft het, Gij verzoent mijn schuld. |
|
Laat daarom tot U komen uw beminden, |
|
stoot hen niet af, doch laat U door hen vinden. |
|
Duistere vloeden stormen op hen aan, |
|
Gij stelt een perk, Gij zult ons vast doen
staan. |