Psalm 29


1   Gij die hoog verheven zijt,
geeft den Here heerlijkheid,
geeft des Heren naam de eer,
buigt u juichend voor Hem neer.
Hoort de grote stem des Heren,
alles moet zich tot Hem keren.
Machten, die het hoofd opsteken,
worden stil als God gaat spreken.

2   Op de waat'ren wijd en zijd
dreunt zijn stem vol majesteit.
Grote vloeden stuwt Hij voort
en Hij dwingt ze met zijn woord.
Donderslagen doet hij spreken
en de watermassa's smeken.
Hoort de grote God der ere!
machtig is de stem des Heren.

3   Sterke bomen buigt zijn stem.
Hoogten knielen neer voor Hem.
Zelfs de trotse ceder breekt
als de storm zijn machtwoord spreekt.
Bergen als gehoornde dieren
springen op om God te vieren.
In de reidans voor zijn ogen
wordt de Libanon bewogen.

4   Uit het hart der duisternis,
uit de nacht van het gemis,
houwt des Heren stem het licht
als een vlam, een bliksemschicht.
Ja, zijn stem is op de steppe
als de winden die zich reppen;
als de storm zal Hij verschijnen,
beven doet Hij de woestijnen.

5   Tot in 't diepste van het bos
maakt zijn stem de stammen los,
plant de echo van het woord
zich in dood en leven voort.
Ja, zijn stem in storm en regen
brengt ontzetting allerwegen.
Maar die in zijn huis verkeren
zingen luid de lof des Heren.

6   Boven 't bodemloos geweld
heeft de Heer zijn troon gesteld.
Hij die zetelt op de vloed,
Koning zal Hij zijn voorgoed.
Levenskracht zal Hij ons geven,
ja, zijn volk zal Hij doen leven.
Overvloedig deelt Hij mede
voorspoed en geluk en vrede.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)