Psalm 28


1   Ik roep tot U, mijn rots, mijn Here!
Blijf U niet zwijgend van mij keren,
ik word een dode met de doden,
als Gij U doof houdt voor mijn noden.
Ik hef mijn hand naar waar Gij zijt,
verborgen in uw heiligheid.

2   Stoot mij niet van U met de bozen,
tref mij niet met de goddelozen,
die heim'lijk, met een mond vol vrede,
de plannen van hun boosheid smeden.
Doe hen naar hunner handen daad,
vergeld ze naar hun eigen kwaad!

3   Omdat zij op het werk des Heren
niet letten, noch zijn daden eren,
zal Hij bespotten, wat zij spreken,
en wat zij bouwen zal Hij breken,
dat het tot stof wordt in de wind
en niemand meer hun standplaats vindt.

4   Geloofd zij God, die naar mijn woorden,
mijn smeken en mijn klagen hoorde.
Hij is mijn schild en mijn betrouwen,
een bolwerk voor wie op Hem bouwen!
Nu juicht mijn hart, nu juicht mijn stem!
en met mijn loflied prijs ik Hem.

5   Hij is een kracht voor al de zijnen!
Hij zal hun tot een hulp verschijnen
en zijn gezalfde tot een zegen!
Verlos uw erfdeel allerwegen!
Uw eigendom, o Here, weid
en draag het tot in eeuwigheid!
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)