1 | O Heer, de koning is verheugd! |
Hij wil uw almacht prijzen, | |
U juichend dank bewijzen. | |
Gij schonk hem dapperheid en deugd. | |
Gij hebt op zijn gebed | |
hem door uw hulp gered. |
2 | Gij zijt hem tegemoet gegaan |
met rijke zegeningen. | |
Gij hebt in alle dingen | |
zijn diepste hartewens verstaan. | |
Gij hebt u mild betoond: | |
Gij hebt uw knecht gekroond. |
3 | Al wat de koning had begeerd |
van U, o God, was leven; | |
en Gij hebt hem gegeven | |
een leven dat de tijd trotseert, | |
een leven voor altijd | |
in onvergank'lijkheid. |
4 | Groot wordt zijn roem, zo Gij hem helpt. |
Hij zal naar alle zijden | |
het heilzaam licht verspreiden | |
waarmede Gij hem overstelpt. | |
Vertrouwend op zijn Heer | |
wankelt hij nimmermeer. |
5 | Moge uw hand de vijand slaan |
en roken doen zijn landen. | |
Moge Gods toorn ontbranden | |
en 't boos geslacht doen ondergaan. | |
Dan zal de aarde rein, | |
bevrijd de mensheid zijn. |
6 | Spant ook d' onzaalge nog een strik |
om U ten val te brengen, | |
hij zal het niet volbrengen, | |
ja hij zal vluchten voor uw blik | |
die Gij op zijn gezicht | |
als pijlen houdt gericht. |
7 | Verhef U in uw kracht, o Heer, |
toon uw geducht vermogen | |
aan sterfelijke ogen. | |
Wij willen zingen tot uw eer, | |
willen uw wondermacht | |
lofzingen dag en nacht. | |
Terug naar boven | |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)