1 |
Ik heb U lief van ganser harte, Here. |
|
Gij immers zult het onheil van mij weren. |
|
Gij zijt mijn steenrots, mijn bevrijder Gij, |
|
Gij zijt een muur, een vestingwal om mij. |
|
Mijn God, mijn schild, mijn schuilplaats in gevaren, |
|
mijn rots die mij beschermd en blijft bewaren, |
|
o hoorn des heils, U loof ik voor altijd, |
|
ik roep het uit, want gij hebt mij bevrijd. |