Psalm 17


1   Hoor, Heer, Gij God van trouw en recht,
mijn zaak is recht, hoor naar mijn klagen,
doe eindelijk uw aanschijn dagen,
dan is voorgoed het pleit beslecht.
Gij hebt gepeild mijn diepste gronden,
mijn hart doorschouwd in diepste nacht,
mijn woord getoetst aan wat ik dacht,
en gij hebt mij oprecht bevonden.

2   Gehoorzaam aan uw heilig woord,
blijf ik gedurig op uw wegen;
ik mijd, o Heer, wie onrecht plegen,
zo ga ik zonder struik'len voort.
Ik roep U aan, Heer hoog verheven,
want gij verhoort, Gij antwoordt mij,
wees mij genegen en nabij,
Gij zult mij immers niet begeven?

3   Gij hulp van wie wordt overmand,
hoe wonderbaar kunt Gij bevrijden!
Hoe zegent Gij die U verbeiden,
die schuilen bij uw rechterhand.
Behoed mij dan, laat mij niet vrezen,
behoed de appel van uw oog;
breid uit uw vleugels van omhoog
en laat mij zo geborgen wezen.

4   De vijand sluit mij in, o God!
Ik hoor hem briesen, hoor hem brallen;
laat mij niet in zijn handen vallen,
hij blaast zich op, hij praalt en spot.
Zij dringen op van alle zijden,
belagen ons van overal,
zij zullen zich in onze val,
in onze ondergang verblijden.

5   Gelijk een roofdier hurkt hij neer,
een leeuw, - zie hem zijn klauwen scherpen.
Sta op om hem terug te werpen,
bedwing Gij zelf mijn vijand, Heer.
Sla met uw zwaard de goddelozen,
doe mij ontkomen aan hun macht
en breek met eigen hand de kracht
van hen die werelds heil verkozen.

6   Wees Gij hun tot een schrik bij nacht,
schenk rijk'lijk hun de bitt're vruchten
van wat zij zaaiden, o Geduchte,
hun en hun verre nageslacht.
Maar mij doet Gij uit boze dromen
ontwaken, o mijn Dageraad.
Ik zie de glans van uw gelaat,
uw zonlicht komt mij overstromen.

7   O blij vooruitzicht dat mij streelt,
ik zal, ontwaakt, uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
verzadigd met uw goddelijk beeld.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)