Psalm 16


1   Bewaar mij, want ik schuil bij U, o God,
Gij zijt mijn Heer, en mijn geluk is zeker.
Gij maakt bestendig mijn voorspoedig lot,
Gij zijt mijn heil, mijn erfdeel en mijn beker.
Gij deelt mij toe zo lieflijke landouwen
dat mijn hart in mij opspringt bij 't aanschouwen.

2   In de gemeente die U trouw betuigt,
't geheiligd volk, vind ik mijn welbehagen,
maar 't boos geslacht, dat voor afgoden buigt,
vermeerdert zelf zijn smarten en zijn plagen.
Ik volg hen niet waar zij hun offers plengen
en nimmer zal mijn mond hun naam uitbrengen.

3   Ik prijs de Heer; Hij heeft mijn hart verlicht,
dat in de nacht zelfs blijft van Hem gewagen.
Ik houd bestendig naar zijn aangezicht
mijn ogen vol vertrouwen opgeslagen.
Ik wankel niet, want aan mijn rechterzijde
staat God, mijn Heer, die mij tot hiertoe leidde.

4   Daarom verheug ik mij van harte zeer,
want zelfs mijn vlees zal hier behouden wonen.
Naar 't rijk des doods zendt Gij uw vriend niet neer,
Gij zult U tegen 't graf een helper tonen.
Het pad des levens doet Gij mij betreden
en overvloed van vreugde schenkt uw vrede.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)