1 | Breng redding, Heer, de vroomheid is geweken. |
Geen mens is trouw; elk is een leugenaar. | |
Met gladde tong hoort men ze leugens spreken, | |
met vleierij bedriegen ze elkaar. |
2 | Laat God de lippen van de vleiers treffen, |
de grootspraak doen verstommen van wie zegt: | |
"Wie waagt het tegen ons zich te verheffen? | |
Ons woord is wet, wij zijn van niemand knecht". |
3 | "Nu zal Ik opstaan", spreekt de Heer der heren, |
"om wat zij armen hebben aangedaan. | |
Ik zal het lot van de verdrukten keren. | |
Ik red hen uit. Hun klacht heb Ik verstaan". |
4 | Gods mond alleen spreekt woorden die niet falen, |
zuivere woorden, onvervalst en klaar, | |
als zilver dat de smeltkroes zeven malen | |
gelouterd heeft. Al wat God spreekt is waar. |
5 | Laat de geweldenaars op aarde woeden. |
Al neemt steeds meer hun valsheid overhand, | |
Gij Heer, houdt ons voor immer in uw hoede. | |
Gij zijt trouw, uw woord doet Gij gestand. | |
Terug naar boven | |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)