1 |
Ik schuil bij God. Hoe kunt gij dan nog zeggen: |
|
"Neem naar de bergen, vogel, snel de vlucht; |
|
zie hoe ze pijlen op hun bogen leggen, |
|
die zich niet storen aan des Heeren tucht; |
|
reinen van hart, zie hoe zij op u richten, |
|
hoor in de duisternis hun boos gerucht, |
|
als alles valt, moet gij dan ook niet
zwichten?" |