Psalm 11 1 Ik schuil bij God. Hoe kunt gij dan nog zeggen: "Neem naar de bergen, vogel, snel de vlucht; zie hoe ze pijlen op hun bogen leggen, die zich niet storen aan des Heeren tucht; reinen van hart, zie hoe zij op u richten, hoor in de duisternis hun boos gerucht, als alles valt, moet gij dan ook niet zwichten?" 2 De Heer is hoog in zijn paleis gezeten, in heilig schijnsel troont zijn majesteit. De hele wereld kan zijn oog doormeten. Zijn blik toetst ieder mens te allen tijd, en in een zuiv're schaal weegt Hij hun daden. Geweldenaars treft zijn verbolgenheid. Zijn toorn verzengt wie zwelgen in het kwade. 3 De Heer zal vuur en zwavelregen zenden. Een hete wind steekt op en schroeit hun grond. Dit valt ten deel aan wie zich van Hem wenden, want onze Heer is trouw aan zijn verbond en Hij bemint wie wand'len in zijn wegen. Al wie op aarde rechte paden vond gaan blij het blinken van zijn aanschijn tegen. Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)