1 | Met heel mijn hart zing ik uw eer, |
prijs ik uw wonderwerken, Heer. | |
Ik wil mij in uw naam verblijden, | |
U, hoogste God, mijn psalmen wijden. |
2 | Mijn vijand, dreigend opgesteld, |
ligt door uw aanblik neergeveld. | |
Gij zijt ten rechterstoel gestegen | |
om recht en onrecht af te wegen. |
3 | Die tegen U zijn opgestaan, |
hebt Gij in eeuwigheid verdaan. | |
Verstoven zijn de goddelozen, | |
een puinhoop werd de stad der bozen. |
4 | God heeft zijn rechtstoel opgericht, |
zijn troon in eeuwigheid gesticht. | |
Hij zal de volken voor zich stellen | |
en zijn rechtvaardig vonnis vellen. |
5 | Heer, Gij bewaart wie tot U vliedt. |
Die U vertrouwt, verlaat Gij niet. | |
Een burcht voor wie in nood verkeren, | |
een vaste burcht is onze Here. |
6 | Psalmzingt Hem die in Sion woont! |
Meldt alle volken hoe Hij troont: | |
geen arme die vergeefs zal smeken, | |
geen bloedschuld die Hij niet zal wreken. |
7 | Heer, die mij haten zijn mijn dood. |
Geef mij toch uitkomst uit de nood, | |
geef mij een ingang der genade, | |
dat ik mag zingen van uw daden. |
8 | Het volk dat val en strikken zet, |
Godlof, valt in zijn eigen net! | |
De Heer zal zich rechtvaardig tonen | |
en ieder naar zijn werken lonen. |
9 | Ten dode voert het duister pad |
van al het volk dat God vergat. | |
Maar wie ellendig is, mag hopen. | |
Het heil blijft voor de arme open. |
10 | O Heer, sta op, toon wie Gij zijt, |
richt allen in gerechtigheid | |
en laat ontsteltenis hen treffen, | |
dat zij hun sterf'lijkheid beseffen. | |
Terug naar boven | |
Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)