Psalm 5 1 Laat mij, mijn Koning tot U spreken. Vroeg in de morgen kom ik, Heer, en leg mijn noden voor U neer. Hoor naar mijn zuchten en mijn smeken: ik wacht uw teken! 2 Gij hebt een afschuw van de zonde. Gij haat de hand waar bloed aan kleeft, de tong die van de leugen leeft. Wie in geweld hun sterkte vonden richt Gij te gronde. 3 Ik zal mij naar uw Huis begeven. Door uwe goedertierenheid word ik uw tempel ingeleid en buig mij, Koning van mijn leven, in vrees en beven. 4 Maak door uw trouw uw paden effen, want mijn belagers staan in 't rond. Een open groeve is hun mond, hun tong een wapen dat ze heffen om mij te treffen. 5 Wil, God, hun valse list beletten! Doe vallen hen in eigen val om de vergrijpen zonder tal, waarmee zij zich rebels verzetten tegen uw wetten. 6 Maar die uw lieve naam belijden, vinden een schuilplaats aan uw hart: zij zullen vrij van zorg en smart juichende zich in U verblijden te allen tijde. 7 Want gij vervult wat Gij beloofde, die vromen met uw zegen dekt: o Heer, uw sterke vrede strekt tot schild en schutse voor de hoofden van die geloofden. Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)