Psalm 2


1   Wat drijft de volken, wat bezielt ze toch?
Wat is de waanzin toch die zij beramen?
De groten staan gewapend tot de slag,
de machtigen der wereld spannen samen.
't Is tegen het gezag van God de Here
en tegen zijn gezalfde vorst gericht:
"Komt", zeggen zij, "laat ons hun banden scheuren,
tot alle macht in onze handen ligt"!

2   Die in de hemel is gezeten lacht,
want Hij is God die eeuwig blijft regeren.
Hij spot met hen die spotten met zijn macht.
Hij kent zijn tijd, Hij is de Heer der heren.
Dan zal Hij spreken uit zijn hoge woning
en hen verschrikken in zijn grimmigheid:
"Ik wijdde mijn gezalfde tot een koning
op Sions berg, de berg der heiligheid".

3   Ik roep op aarde 't woord des Heren uit.
Hij sprak tot mij: "Zie Ik verwek u heden.
Gij zijt mijn zoon naar mijn vrij raadsbesluit.
Vraag Mij: Ik zal u met gezag bekleden.
Zie, al het volk tot in de verste streken,
de ganse aarde geef Ik in uw macht
Gij zult het aarden vat met ijzer breken,
ja, het verbrijz'len door uw grote kracht".

4   O machtigen, o koningen, weest wijs.
Laat u gezeggen, rechters zonder rede.
Vreest God den Heer en dient Hem naar zijn eis,
verheugd u bevend, zoekt bij Hem uw vrede.
Kust toch de zoon, opdat gij niet te gronde
gaat op uw weg. Te licht wordt hij getart
en kan zijn gramschap tegen u ontbranden.
Maar zalig zijn die schuilen aan zijn hart.
Terug naar boven

Psalmen uit het Liedboek voor de Kerken (1973)