1 |
Gezegend hij, die in der bozen raad |
|
niet wandelt, noch met goddelozen gaat, |
|
noch zich met spotters in de kring laat noden, |
|
waar ieder lacht met God en zijn geboden, |
|
maar die aan 's Heren wet zijn vreugde heeft |
|
en dag en nacht met zijn geboden leeft. |