1 |
Nu bidden wij met ootmoed en ontzag |
|
de Vader aan, wiens naam aan elk geslacht |
|
in hemel en op aarde aanzijn gaf, |
|
dat, naar zijn heerlijk wezen, |
|
Hij ons de kracht des Heil'gen Geestes geve |
|
en de Messias bij ons intrek neme. |
|
Zijn liefde is de grondslag van ons leven, |
|
de oorsprong van ons hart. |