Gezang 92


1   Al kon ik alle talen spreken
van hemel en aarde,
wanneer de liefde zou ontbreken,
wat had het voor waarde?
Mijn woord was niets dan loos gerucht,
luid schallende metalen,
schel klinkende cymbalen,
beroering in de lucht.

2   Al kon ik in de toekomst lezen,
geheimen ontvouwen
en met een blik het ware wezen
der dingen doorschouwen;
had ik volmaakt geloof, zodat
ik bergen kon doen wijken:
hoe nietig zou ik blijken,
als ik geen liefde had.

3   Verdeelde ik mijn goed en have,
ja, zou ik mijn leven
in onverschrokken overgave
als martelaar geven;
wanneer het niet uit liefde was,
geen vuurdoop zou mij baten,
niets zou ik achterlaten
dan vruchteloze as.

4   O liefde, dochter der genade,
hoe schoon zijn de deugden
die met u gaan op al uw paden,
een reidans van vreugden:
geduld en welgezindheid gaan
met eenvoud, wil tot vrede
en lust in recht en rede,
waarheid en trouw tesaam.

5   O liefde, gij neemt haat en boosheid
en zelfzucht en schande
in ongeveinsde argeloosheid
de wapens uit handen.
Gij dekt de schulden toe. Gij zijt,
vol hoop het hoogste wagend,
gelovig alles dragend,
het leven toegewijd.

6   Geloof en hoop en liefde worden
nooit van ons genomen.
Gedrieën bouwen zij de orde
die God zal doen komen.
Dan vieren wij het bruiloftsfeest
en mogen blijde zingen
van drie verheven dingen,
maar van de liefde 't meest.

Liedboek voor de Kerken 1973