Gezang 88


1   Mijn God, gewapend tot de tanden
voeren twee mannen in mij strijd:
een wil dat ik te rechter tijd
voor U in liefde zal ontbranden,
de ander wil uw recht aanranden
en drijft mij tot opstandigheid.

2   De een, vol geest en vol genade,
daalde uit de hemel tot mij neer.
Wanneer ik hem maar volg, o Heer,
acht ik alle and're dingen schade.
De ander, afgezant van 't kwade,
wil aardse lust en aardse eer.

3   Ik zoek de vrede en oorlog maak ik,
roep vrede, en pleeg snood verraad.
Het goede willen geeft geen baat.
Naar werken van de vrede haak ik,
maar 't goede dat ik wil verzaak ik
en doe het kwade dat ik haat.

4   Kom mijn verscheurde hart genezen,
o Heer, door uw genade groot;
ik ben het zelf die weerstand bood.
Herstel de eenheid van mijn wezen
en laat U dienen en U vrezen
wie eens een slaaf was van de dood.

Liedboek voor de Kerken 1973