1 | Wij willen God de ere geven |
en maken zijn genade groot; | |
want wij zijn voor de zonde dood | |
en wat God zelf heeft afgeschreven | |
zal niet herleven. |
2 | Wij zijn met onze Heer verbonden |
en door de doop Hem toegewijd. | |
Wij gingen midden in de tijd | |
in Christus dood voor onze zonde | |
geheel te gronde. |
3 | De mensheid der verloren tijden |
deed Christus sterven aan zijn kruis, | |
opdat Hij uit het slavenhuis, | |
als nieuwe mensen, zijn bevrijden | |
zou uitgeleiden. |
4 | Al onze boosheid en ellende |
ging met de Heer ter rust in 't graf. | |
Wij zijn ontslagen van de straf | |
en God wil zich weer tot ons wenden | |
als zijn gekenden. |
5 | Zoals de Christus is verrezen |
door 's Vaders heerlijke overmacht, | |
zo zijn ook wij aan 't licht gebracht | |
om nieuw te leven, zonder vrezen, | |
nu en na dezen. | |
Liedboek voor de Kerken 1973