1 | Ik zoek mijn Heer, het graf is leeg, |
de lente bloeit maar antwoordt niet. | |
Er is geen troost voor mijn verdriet: | |
de Heer is weg! |
2 | Wie ik ontmoette sprak ik aan, |
de eng'len wenkten bij het graf, | |
maar niemand die mij antwoord gaf. | |
Waar is Hij dan? |
3 | Daar komt een man. De hovenier! |
mijn ogen zijn van tranen blind | |
Wijs mij de plaats, waar ik Hem vind. | |
Hij is niet hier. |
4 | Maria! zegt Hij, en terstond, |
ik zag Hem niet, maar aan zijn stem, | |
dezelfde steeds, herkende ik Hem, | |
toen Hij mij vond. |
5 | Nu weet ik het, ik zie Hem staan |
en nader Hem. Ik heb Hem weer! | |
Hij antwoordt mij, in zacht verweer: | |
raak Mij niet aan! |
6 | Ik ben er niet voor u alleen, |
mijn and're broeders zijn er nog, | |
reeds vaar ik op tot God omhoog. | |
Ga! Zeg het hun! |
7 | Getroost, gehoorzaam, ging ik heen |
en bracht de boodschap rond met spoed: | |
Hij zocht en kende mij voorgoed, | |
en iedereen! |
8 | De Heer is waarlijk opgestaan! |
Dat weten wij, dat zingen wij. | |
Hij leeft! Hij komt tot u en mij: | |
Hij raakt ons aan! | |
Liedboek voor de Kerken 1973