1 | Wij delen verdriet en zorgen |
met hen die Gij achterliet. | |
Uw macht is zo diep verborgen, | |
wij wandelen in de morgen, | |
maar wij vinden uw lichaam niet. |
2 | Wij vinden een open groeve. |
Wij blijven verwonderd staan | |
en met wie Gij liefhadt vertoeven. | |
Hij die U het meest bedroefde | |
mag het eerste naar binnen gaan. |
3 | Wij gaan met die ander binnen, |
vrijwillig in 't donker graf. | |
Het achtergebleven linnen | |
doet hem het geloof herwinnen. | |
Leggen wij onze twijfel af? |
4 | O Heer, laat een engel komen, |
opdat van ons moede hart | |
de steen worde weggenomen. | |
O Heer, laat een engel komen, | |
want wij zijn in onszelf verward. |
5 | En doe ons de schriften open, |
zoals Gij het graf ontsluit, | |
dan zullen wij als gedoopten | |
voorgoed met de uwen lopen | |
in het paaslicht dat niemand stuit. | |
Liedboek voor de Kerken 1973