1 | Het graan slaapt in de aarde |
en 't hemels koninkrijk, | |
verborgen in de wereld, | |
is aan het graan gelijk. |
2 | Nadat het uitgestrooid is, |
wisselen dag en nacht. | |
Geen weet hoe het gegroeid is: | |
het draagt vanzelve vrucht. |
3 | De halm groeit in de vore, |
en in die halm de aar, | |
en in die aar het koren: | |
het wordt vanzelve zwaar. |
4 | Wanneer het koren rijp is, |
laat God de sikkel slaan, | |
omdat zijn koninkrijk is | |
geborgen in het graan. | |
Liedboek voor de Kerken 1973