Gezang 64


1   Gij hebt met uw brede gebaren
de mensen gestrooid uit uw hand
en in de seizoenen der jaren
volmaakt Gij de oogst op uw land.

2   In deze onstuimige lente,
waarin heel de wereld bestaat,
verwekt Gij de elementen
en wie scheidt het goed van het kwaad?

3   En wie zal het zaad onderscheiden,
het zij tot verval of tot eer?
Uw regen geeft regen aan beide,
uw zon ziet op beide terneer.

4   Heer, zijn wij het zaad van uw akker,
Gij doet ons ontkiemen tot graan.
Wij sliepen en Gij roept ons wakker,
Gij doet ons uit aarde ontstaan.

5   Wij groeien de aarde te boven,
wij rijpen in weer en in wind,
totdat Gij in garven en schoven
de mensen tezamen bindt.

6   En als Gij ons brengt in uw schuren
ten tijde der eeuwigheid,
o laat ons het dorsen verduren
waarmee Gij het graan onderscheidt!

Liedboek voor de Kerken 1973