1 | Wie oren om te horen heeft, |
hore naar de wet die God hem geeft: | |
gij zult geen vreemde goden, | |
maar Mij alleen belijden voortaan. | |
Hoor, Israël, mijn geboden. |
2 | Bemint uw Heer te allen tijd, |
dient Hem met alles wat gij zijt, | |
aanbidt Hem in uw daden. | |
Dit is het eerste en grote gebod, | |
de wil van God, uw Vader. |
3 | Biedt uw naaste de helpende hand, |
spijzigt de armen in uw land, | |
een woning wilt hen geven. | |
Het tweede gebod is het eerste gelijk; | |
doet dit, en gij zult leven. |
4 | De macht der liefde is zo groot, |
geen water blust haar vuren uit, | |
wanneer zij is ontstoken. | |
Nu wilt ontbranden aan liefdeswoord, | |
God heeft het tot ons gesproken. | |
Liedboek voor de Kerken 1973