1 | Een zaaier ging uit om te zaaien, |
hij zaaide zo wijd als de wind, | |
zo wijd als de winden waaien | |
waar niemand een spoor van vindt. |
2 | Een deel van het zaad ging verloren, |
een deel van het zaad werd brood, | |
maar niemand weet van te voren | |
de weg van het zaad in de schoot. |
3 | Het wordt op de wegen vertreden, |
het valt in een vruchteloos graf, | |
het sterft aan de doornen beneden, | |
de vogels van boven af. |
4 | De lage, de hoge gevaren |
bedreigen het kiemende graan, | |
maar soms kan het openbaren | |
de zin van het aardse bestaan. |
5 | Er is geen verwachting van leven, |
tenzij in de dood van het zaad, | |
wij moeten de aarde vergeven | |
dat zij ons sterven laat. |
6 | O Zaaier, ga uit om te zaaien |
de kiem waaruit leven ontstond, | |
zo wijd als de winden waaien | |
en maak ons tot moedergrond! | |
Liedboek voor de Kerken 1973