Gezang 49


1   De vogels van de bomen
die lopen door de lucht
als vederlichte dromen,
zij wonen in het licht.

2   Zij rusten op de adem
van God die ademend
de wereld heeft geschapen
en alle namen kent,

3   die alle hemelstreken,
de aarde als een huis,
alleen maar door te spreken
maakte, spelenderwijs.

4   De grandioze bloemen
de bloemen bij de vleet
met schitterende kronen,
als koningen gekleed,

5   in kleuren en in geuren
vertellen zij van God
en weten van geen treuren,
de vreugde is te groot.

6   De vogelen des hemels
de leliën des velds,
zij hebben ons van Jezus
en 't paradijs verteld.

7   De vogels die daar vliegen,
zij geven hoog van God,
zij geven van de liefde
van God de Vader op!

8   De bloemen en de heesters
als sluiers van een bruid
breiden het vuur des geestes
over de aarde uit.

9   Zij bloeien zo uitbundig,
zij zingen overluid
als was hun bloei oneindig,
hun lied onsterfelijk,

10   zij vliegen zo voortvarend,
zij wiegen in de wind
en zingen op de aarde
de zon die overwint.

11   Want God is al hun leven,
zij komen niet te kort,
al bloeien ze maar even
en morgen reeds verdord.

12   Wat zullen wij dan slaven
en werken tot ter dood?
Ons manna komt van boven,
ons dagelijkse brood.

13   God immers houdt de ganse
aarde in stand en staat,
hier in het ondermaanse
verheft Hij zijn gelaat.

14   God immers houdt op aarde
wat leeft in staat en stand.
Hij zal ook ons bewaren,
wij eten uit zijn hand.

Liedboek voor de Kerken 1973