1 | Wij rijken, zeer door U bemind, |
die eeuwenlang uw woord bezaten, | |
hebt Gij ons, Here, doof en blind | |
met wat Gij gaaft alleen gelaten? |
2 | Wij kennen nog uw woorden wel, |
wij raden zelfs naar uw gedachten; | |
maar wat, als Gij ons in ons spel | |
verrast, Heer die wij niet verwachten? |
3 | Wat, als Gij ons dan vragen zult |
naar wat wij deden met uw gaven, | |
en al uw werk blijkt onvervuld, | |
uw rijkdom in ons hart begraven? |
4 | Gij, wie de rijke jongeling |
vol droefenis de rug toekeerde, | |
de weg liep dood, waarlangs hij ging. | |
Dwing Gij ons, U te volgen, Here! | |
Liedboek voor de Kerken 1973