Gezang 480


1   Gij hebt, o Vader van het leven,
de aarde aan de mens gegeven,
het land, de zee is zijn domein.
Gij hebt hem aan het woord doen komen
om tussen werk'lijkheid en dromen
getuige van uw Geest te zijn.

2   Uw wijsheid en uw welbehagen
bepalen 's mensen levensdagen
en wijzen hem zijn woonplaats aan.
Hij is ten prooi aan duizend vrezen,
toch mag hij vrij en veilig wezen
en heersen over het bestaan.

3   Hij overmant de wilde dieren,
vaart uit op zee‰n en rivieren,
doorzoekt der aarde donk're schoot.
Ja, hij snelt voort op hoge winden
om de allerlaatste grens te vinden.
Zo vindt hij onverhoeds de dood.

4   Door een geheimenis omsloten,
door alle dingen uitgestoten,
gaat hij op alle dingen in.
Alleen uw woord geeft aan zijn falen,
zijn rust'loos zoeken en verdwalen
een onuitsprekelijke zin.

5   O God, wij bouwen als ontheemden,
wij wonen en wij blijven vreemden,
bestemd voor hoger burgerrecht.
Wil ons, o Koning der getijden,
een woning in de stad bereiden
waar Gij het fundament van legt.

Liedboek voor de Kerken 1973