1 | Prijst des Heren machtig woord. |
Aarde en hemel bracht het voort, | |
aan de mens deelt het zich mede. | |
Door zijn wetten leven wij, | |
voor zijn oordeel beven wij, | |
maar zijn vrijspraak geeft ons vrede. |
2 | God beveelt. Het niets krimpt saam. |
Op het roepen van hun naam | |
worden dag en nacht gescheiden. | |
Sterren, sprank'lend hemelstof, | |
seinen, schijnen licht en lof | |
en bepalen de getijden. |
3 | 't Zinsverband van Gods verbond |
legt het woord in Adams mond, | |
brengt hem met de vrouw tezamen. | |
Waar de mens de mens ontmoet, | |
als zijn eigen vlees en bloed, | |
spreekt de taal het ja en amen. |
4 | God gebiedt. In vuur en wolk |
toont Hij aan zijn sidd'rend volk | |
dood en leven, vloek en zegen. | |
En wie luistert wordt gezet, | |
in de vreugde van de wet, | |
op de welgebaande wegen. |
5 | God klaagt aan. Geen sterveling |
kan bestaan in dat geding. | |
Allen zijn in schuld verloren. | |
Bergen, werpt u op ons neer, | |
roepen zij, laat ons niet meer | |
van dit vrees'lijk spreken horen! |
6 | God vergeeft. Wie weerloos zwicht |
voor het opperste gericht, | |
die ontdekt met vrees en beven | |
dat de eiser voor hen pleit, | |
dat de rechter met hem lijdt, | |
dat het vonnis luidt: het leven. |
7 | Prijst des Heren machtig woord. |
Aarde en hemel bracht het voort, | |
aan de mens deelt het zich mede. | |
Innigheid, in 't hart gegrond, | |
wordt tot lofzang in de mond, | |
spreekt in heel Gods rijk van vrede. | |
Liedboek voor de Kerken 1973